A
(32)
| B
(10)
| C
(10)
| D
(8)
| E
(8)
| F
(6)
| G
(4)
| H
(5)
| I
(2)
| J
(1)
| K
(3)
| L
(2)
| M
(13)
| N
(4)
| O
(6)
| P
(5)
| R
(1)
| S
(15)
| T
(6)
| U
(3)
| V
(6)
| W
(6)
| X
(3)
| Y
(1)
| Z
(4)
Synoniem: congenitaal.
Antoniem: niet aangeboren, verworven, aangeleerd.
In een medische context betreft het aangeboren afwijkingen, aandoeningen of ziekten die erfelijk bepaald zijn. Ze zijn als het ware voorgeprogrammeerd in het DNA, het erfelijk materiaal. Voorbeelden: Downsyndroom, hazenlip, klompvoet, spina bifida (open rug).
In meer algemene context betreft het eigenschappen of kenmerken die genetisch bepaald zijn.
Opmerkingen:
Soms komt een aangeboren ziekte pas tot expressie onder invloed van andere factoren die niet aangeboren zijn. De aanleg voor een ziekte is dan aangeboren, maar
Deze term verwijst in de biologie naar veranderingen in de eigenschappen van een organisme waardoor het beter in staat is om te overleven en zich voort te planten in een bepaalde leefomgeving. Daarbij gaat het meestal om eigenschappen betreffende de structuur (anatomie, morfologie), de fysiologie, of het gedrag van het organisme. Aanpassingen of adaptaties spelen een grote rol in de evolutie.
Aanpassingen kunnen ontstaan doordat er nieuwe eigenschappen tot ontwikkeling komen, of doordat bestaande eigenschappen veranderen (zie: exaptatie), of doordat bestaande eigenschappen verdwijnen.
Het ontstaan van levende materie uit niet-levende materie. Dit betreft de beginperiode van de geschiedenis van het leven op aarde, de geochronologische periode tussen de vorming van de planeet (ca. 4,5 miljard jaar geleden) en het eerste verschijnen van levende organismen (ca. 3 miljard jaar geleden). Het uitgangspunt daarbij is dat het eerste ‘leven’ ontstaan moet zijn als gevolg van chemische (of geochemische) en fysische processen.
strong>Meer informatie: http://en.wikipedia.org/wiki/Abiogenesis
(synoniem: absolute ouderdomsbepaling)
de zo naukeurig mogelijke bepaling van de ouderdom van een fossiel of een archeologische vondst (of vindplaats). Een absolute datering geschied door middel van speciale technieken die berusten op chemische of fysische eigenschappen van het gevonden object. Voorbeelden hiervan zijn radiometrische dateringstechnieken en thermoluminescentie.
Naast absolute dateringen gebruikt men ook relatieve dateringen, waarbij men de ouderdom van een vondstlaag vergelijkt met de ouderdom van andere (vondst)lagen (zie ook: stratigrafie).
Een erfelijke eigenschap van een organisme dat zijn vermogen om te overleven en zich voort te planten binnen zijn omgeving, verbetert. De term 'adaptatie' wordt ook gebruikt om het proces van genetische verandering te beschrijvenbinnen een populatie onder invloed van natuurlijke selectie.
Begrip uit de evolutiebiologie. Uit een gemeenschappelijke vooroudersoort ontstaan verschillende nieuwe soorten die telkens een andere ecologische niche innemen. De term wordt soms ook toegepast voor hogere niveaus dan de soort, zoals in 'de adaptieve radiatie van de zoogdieren'.
Voorbeeld: de verschillende ‘darwinvinken’ op de Galapagosarchipel, die allen nakomelingen zijn van één enkele vooroudersoort.
Concept geïntroduceerd door Robert N. Proctor. (Agnotology. The Making and Unmaking of Ignorance. Ed.: Robert N. Proctor & Londa Schiebinger, Stanford University Press, 2008) De productie en verspreiding van onwetendheid (ignorantie). Onwetendheid is niet alleen te beschouwen als een omissie of een ‘lacune’, maar ook als het resultaat van een actief productieproces. Onder meer heeft dit te maken met geheimhouding, onverschilligheid, censuur, bewuste disinformatie, geloofsovertuigingen en religieuze principes.
Een van de mogelijke vormen die een gen kan aannemen. Bijvoorbeeld, bij genen die de kleur van de zaden bij erwten bepoalen vindt men één allel dat groene zaden produceert, en een ander allel dat gele zaden producert. In een diploïde cel zijn er meestal twee allelen van elk gen (elk geërfd van één van de ouders). Binnen een populatie kunnen veel verschillende allelen bestaan van een gen.
De relatie tussen de grootte van een organisme en de grootte van een bepaald deel ervan. Zo bestaat er een allometrische relatie tussen hersengrootte en lichaamsmassa, zodat (in dit geval) dieren met een grotere lichaamsmassa meestal ook een groter brein hebben. Men kan allometrische relaties bestuderen tijdens de groei van een enkel organisme, tussen verschillende organismen binnen een soort, of tussen individuen van een verschillende soort.
Soortvorming die ontstaat wanneer twee of meer populaties van één soort geografisch van elkaar worden gescheiden. Daardoor kunnen ze zich niet meer met elkaar voortplanten, en groeien de subpopulaties uit elkaar door genetische drift, natuurlijke selectie en andere evolutionaire factoren. Op den duur ontstaan op deze wijze nieuwe soorten.
Altruïsme (of onbaatzuchtigheid) is het tegendeel van egoïsme (zelfzucht). In biologische context verwijst altruïsme naar gedrag dat degene die het verricht iets kost en degene die het ‘ontvangt’ iets oplevert, onafhankelijk van motivatie of intentionaliteit.
Een organisme dat altruïstisch gedrag vertoont, verhoogt de overlevingskansen van anderen ten koste van de eigen overlevingskansen.
Vroeger dacht men dat alleen mensen in staat zouden zijn tot altruïsme, maar dat is niet juist: bij tal van andere diersoorten komt ook altruïstisch gedrag voor.
Amfibieën zijn de klasse van gewervelden die kikkers, padden en salamanders omvat. Zij evolueerden in het Devoon, ongeveer 370 miljouen jaar geleden, als de eerste gewervelden die aan land gingen. Zij bezitten een vochtige, ongeschubde huid, die naast de longen wordt gebruikt bij het uitwisselen van gassen. Hun eieren zijn zacht en kwetsbaar voor uitdroging. De voortplanting vindt meestal plaats in het water. Als larven zijn amfibieën aquatisch, en bezitten zij kieuwen om te ademen; zij ondergaan een metamorfose om tot hun volwassen vorm uit te groeien. De meeste amfibieën leven in vochtige
Eiwitten (proteïnen), de bouwstenen van het leven, zijn opgebouwd uit welbepaalde sequenties van aminozuren. Er zijn twintig basis aminozuren in de eiwitten waaruit levende wezens bestaan. De specifieke eigenschappen van een eiwit worden bepaald door de volgorde van zijn aminozuren.
Een groep waarmee men reptielen, vogels en zoogdieren aanduidt. Specifiek voor deze groep is dat alle leden ervan zich ontwikkelen als een embryo die omvat is in een membraan (omhulsel) dat amnion wordt genoemd. Het amnion omvat het embryo met een waterachtige substantie, waarschijnlijk een adaptatie om zich op het land voort te planten.
Evolutie tijdens dewelke een oude soort in zijn geheel verandert in een nieuwe, afstammende soort zodat de voorouder omgevormd wordt tot de afstammeling.
Structuren in verschillende soorten die er hetzelfde uitzien of gelijkaardige functies vervullen (zoals de vleugels van vlinders en vleugels van vogels). Zij hebben een convergente evolutie doorgemaakt, maar stammen niet af van gelijkaardige embryonale structuren, noch stammen zij af van structuren die reeds voorkwamen bij gemeenschappelijke voorouders. In het voorbeeld van vlinders en vogels: de gemeenschappelijke voorouder van de huidige vlinder- en vogelsoorten had geen vleugels. Let wel dat de recente ontdekking van diepe genetische homologieën dit debat opnieuw heeft doen oplaaien (e.g
In de biologie zegt men dat twee structuren analoog zijn als ze een identieke (of vergelijkbare) functie hebben, maar een verschillende evolutionaire afkomst. Meestal is er dan sprake van convergente evolutie.
Voorbeeld: De ogen van inktvissen, mensen en vliegen zijn analoge organen omdat ze dezelfde functie vervullen, namelijk zien.
Een van de Ionische natuurfilosofen. Hij leefde in Milete in de 6de eeuw voor onze jaartelling. Hij verklaarde de oorsprong van de biodiversiteit door een soort evolutieproces: De aarde was oorspronkelijk vloeibaar. Door verdamping werd de aarde droger en ontstonden er vissen, de allereerste levende wezens. Alle andere dieren zijn dan uit de vissen ontstaan, door een transformatieproces dat iets weg heeft van evolutie.
De mens is niet rechtstreeks uit vissen ontstaan, maar uit andere dieren die wel van vissen afkomstig zijn. Anaximander werkte weliswaar geen evolutietheorie uit, maar omdat hij
Een homologie die evolueerde voor de gemeenschappelijke voorouder van een aantal soorten, en die ook aanwezig is bij soorten buiten deze groep soorten.
Antropologie betekent studie van de mens. Deze studie houdt zich bezig met mensen als biologische organismen en met mensen als culturele wezens. Men onderscheidt meestal de fysische antropologie (of antropobiologie), gericht op lichamelijke kenmerken en eigenschappen, en de culturele (of sociale) antropologie, soms ook etnologie genaamd.
Lijkend op de mens, vermenselijkt. Wanneer menselijke eigenschappen of gedachten worden toegeschreven aan dieren, planten, dingen of goden spreekt men van antropomorfisme.
Voorbeeld:Het edele paard, de trouwe aardappel, de wrede zee, een moederlijke godin.
Het begrip antropomorfisme speelt een belangrijke rol in de studie van het gedrag van dieren: de vraag is dan of bepaalde interpretaties niet berusten op projectie van menselijke gevoelens of intenties, en of dat wel of niet legitiem is.
Een apomorfie is een nieuw geëvolueerd kenmerk waardoor een soort (of een taxonomische groep) afwijkt van zijn voorouders.
Een apomorfie is het tegengestelde van een plesiomorfie, een oud kenmerk dat overgenomen is van de voorouders van de soort (of de taxonomische groep).
Uitgestorven vogelgeslacht (of vliegende dinoasauriër) dat een van de belangrijkste bekende fossiele overgangsvormen vormt tussen niet-vliegende "reptielen" en vogels. Het fossiel werd in 1861 beschreven en vormde een belangrijke ondersteuning voor de evolutietheorie van Charles Darwin die in 1859 was gepubliceerd.
Meer informatie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Archaeopteryx
De wetenschappelijke studie van de menselijke geschiedenis en prehistorie door het opgraven van sites, en het onderzoek van stoffelijke overblijfselen, waaronder graven, werktuigen, aardewerk en andere artefacten.
Griekse filosoof uit de 4de eeuw voor onze jaartelling. Hij geldt als een van de grondleggers van de biologie en van de Westerse filosofie. Aristoteles definieerde de mens als een dier dat streeft naar kennis: ‘Alle mensen streven van nature naar kennis. Dit blijkt onder meer uit het feit dat we houden van zintuiglijke waarnemingen.’ Aristoteles was misschien de grootste bioloog uit de oudheid. Hij legde een natuurhistorische collectie aan en schreef verschillende zoölogische boeken over de lichaamsdelen van dieren, over voortplanting en ontwikkeling, over voortbeweging, en ook over
Australopithecus is een uitgestorven geslacht (genus) van hominiden (mensachtigen) dat tussen pakweg 4,5 en 2 miljoen jaar geleden in het oosten en zuiden van Afrika voorkwam. Ze zijn bekend door fossiele vondsten. De naam betekent ‘zuidelijke aap’ en is samengesteld uit het Latijnse woord australis (zuidelijk) en het Griekse pithecos (aap).
De eerste vondst van een Australopithecus werd beschreven door Raymond Dart in 1925, en betrof een fossiel uit Taung in Zuid-Afrika: het ‘Kind van Taung’ dat tot de soort Australopithecus africanus wordt gerekend.
Er zijn behalve A. africanus nog