Wat is biologische evolutie?

Walter Verraes
emeritus hoogleraar biologie, Universiteit Gent

Onder biologische evolutie versta ik doorheen de tijd
(1a) stijging van de complexiteit van bouwplannen van organismen (bijvoorbeeld in de geologische tijd opeenvolgende bouwplannen – mét overgangsvormen in de fossiele evidentie – van de bouwplannen van vissen, amphibieën, kruipdieren, vogels en zoogdieren),
(1b) desgevallend een gedeeltelijke vereenvoudiging van het bouwplan (zoals vele parasieten) met zeer sterke toename van specialisaties met betrekking tot het kunnen leven in fysiologisch speciale omstandigheden,
(2) resulterend in een toename van de adaptatie-survival in welbepaalde milieus (soortspecifieke habitats). Enkele dilettanten beschouwen (1b) als degeneratie en stellen dat (1b) in tegenstrijd is met het evolutie-concept sub (1a). Zij vertrekken van een scala van (soms stilzwijgend veronderstelde geschapen) geadapteerde bouwplannen en zien in de tijd alleen degeneratieverschijnselen, wat erg verwrongen of onjuist is. Het gaat dan in casu om zeer verfijnde evolutieve, méér gespecialiseerde aanpassingen aan relatief enge milieu- of gastheer-omstandigheden. Wanneer een parasiet (ik denk bijvoorbeeld aan het krabbenzakje) zich nestelt in een gastheer, dan kan hij bijvoorbeeld zijn voortbewegingapparaat grotendeels kwijtspelen zonder beperking met betrekking tot het overleven. De expressie van de genetische programma’s met betrekking tot de ontwikkeling van het locomotieapparaat kan geïnhibeerd worden omdat hij in een dergelijk specifiek milieu geen volwaardig voortbewegingapparaat meer nodig heeft. Een bioloog zal dit soort verlies als een erg doorgedreven evolutieve specialisatie opvatten, en niet als een vorm van ‘degeneratie’ met een negatieve connotatie. Bepaalde grottenvissen leven zonder ogen in donkere grotten. Het is méér aannemelijk dat zij eerst met normale ogen in de nabijheid van en in de ingang van grotten zijn gaan leven en dat in die milieucontext dan de genetische programma’s met betrekking tot de ontwikkeling van hun ogen zijn onderdrukt geworden, eerder dan dat ze in een volledig licht-milieu hun ogen kwijtspeelden en dan grotten zijn gaan opzoeken waar ze geen ogen nodig hebben. ‘Evolutie’ betekent hier met betrekking tot levende materie tout court verbetering(en) bij functionele en functionerende bouwplannen van de aanpassing doorheen de tijd (we spreken over een tijdspanne van circa 3,5 miljard jaar). Onder ‘verbetering’ wordt verstaan: het kunnen uitvoeren van dezelfde soort activiteiten in hetzelfde milieu met minder energieverbruik dan organismen met àndere bouwplannen of voorouders uit vroegere generaties, wat meetbaar is. Het bijvoorbeeld niet meer ontwikkelen van de programma’s met betrekking tot de overbodige oogontwikkeling bij grottenvissen betekent zowiezo al energiewinst, want voor het ontwikkelen én functineel handhaven van elk orgaan is energie nodig. Vliegende mieren knippen na de eenmalige bruidsvlucht hun vleugels af: ze hebben ze niet meer nodig én ze zijn hinderlijk bij het graven en kruipen in hun onderaardse nesten.
Wie, zij het onnodig, bezwaren heeft tegen het gebruik van de term ‘evolutie’ (voortvloeiend uit de term in ‘industriële evolutie’, waarbij energetisch meer efficiënte machines werden ontworpen) en die desgevallend té triomferend vindt, kan hier de term ‘evolutietheorie’ zonder problemen vervangen door ‘transformatietheorie’.
De term ‘evolutie’ wordt trouwens door wetenschappers ook in de zin van ‘transformatie’ neutraal gebruikt om fenomenen van verandering in de tijd van iets (zoals van sterren, het universum, ons leven) weer te geven. Wanneer roofdieren en prooidieren beide zo gelijkmatig evolueren dat hun efficiëntie tot respectievelijk predatie en escapatie evolutief verbetert ten overstaan van hun respectievelijke soortgenoten uit vorige generaties, betekent dit niet dat roofdieren nu meer prooien vangen dan voorheen of dat prooidieren nu meer escaperen dan voorheen. Beide houden elkaar met betrekking tot hun verbeteringen als gevolg van evolutie ten opzichte van soortgenoten uit vorige generaties, eerder in evenwicht: (denk hierbij met name aan het Red Queen effect) men loopt sneller dan voorheen de roltrap op, maar deze loopt ook sneller naar beneden dan voorheen. In beide gevallen komt men niet sneller omhoog dan voorheen, hoewel er nu een toename van de snelheid is in vergelijking met vroeger. Toch spreken we ook hier van een biologische evolutie.