Waarom hebben sommige mensen een afkeer voor evolutionaire psychologie?

Ed Hagen
Institute for Theoretical Biology, Humboldt-Universität zu Berlin
Janne Swaegers

Naar mijn ervaring zijn de meeste critici van evolutionaire psychologie gemotiveerd door het volgende (incorrecte) syllogisme:

Ik [de criticus] wil politieke verandering. Politieke verandering vereist veranderende mensen. Evolutionaire psychologen redeneren dat mensen aangeboren en onveranderlijke karakters hebben. Evolutionaire psychologen zijn daarom tegen sociale of politieke verandering en trachten de status quo wetenschappelijk te rechtvaardigen. Meer algemeen moeten alle wetenschappers en in het bijzonder ‘wetenschappelijke’ sociale wetenschappers hun ideologische overtuigingen in hun werk erkennen.

Biologisch determinisme wordt op een of andere manier gezien als het tegenovergestelde van sociale en politieke verandering. Als evolutionaire psychologie werkelijk voorspelde dat sociale of politieke verandering onmogelijk zou zijn, dan zou het een verkeerd beeld geven van de werkelijkheid. Er is duidelijk een reusachtige hoeveelheid sociale en politiek verandering geweest in de loop van de geschiedenis van de mens. Dit is natuurlijk geen mysterie.

Stel je een hypothetische populatie voor van organismen met karakters die volledig genetisch bepaald en onveranderlijk zijn en, gewoon om het simpel te houden, waarvan de karakters identiek zijn. Stel je verder voor dat deze organismen een aantal (identieke) voorkeuren, verlangens enzovoort hebben, maar doordat de hulpbronnen gelimiteerd zijn, kunnen niet alle individuen hun verlangens realiseren. Met andere woorden: deze organismen zijn vaak in conflict met elkaar. Stel je tenslotte voor dat deze organismen het vermogen hebben om te onderhandelen met elkaar door het aanbieden of ontzeggen van gunsten en misschien door het opleggen van kosten. Het is niet moeilijk om te zien dat, zelfs als de karakters van deze individuen onveranderlijk zijn, de sociale uitkomsten dit niet hoeven te zijn! Omdat onze hypothetische organismen de mogelijkheid hebben om te onderhandelen, kunnen ze sociale akkoorden maken die (potentieel) rechtvaardig zijn. Ze kunnen afspraken maken die de hulpbronnen eerlijk verdelen en kunnen individuen straffen die deze afspraken schenden. Wanneer de omstandigheden veranderen, kunnen er nieuwe overeenkomsten gemaakt worden. Omdat de omstandigheden zullen veranderen, is sociale verandering onvermijdelijk.

De menselijke natuur is natuurlijk complexer dan onze hypothetische organismen. Zelfs indien mensen een identieke, aangeboren psychologische architectuur hadden, zal er nog steeds een enorme graad van individuele diversiteit bestaan, diversiteit die de mogelijkheden tot onderhandelingen vermenigvuldigd. Laten we even aannemen dat het brein enkel twee mechanismen heeft: een dat temperatuur kan detecteren (warm of koud) en een die de verlichting kan meten (donker of licht). Het brein kan dan in 4 verschillende toestanden zijn: 1) Het is warm en licht, 2) Het is warm en donker, 3) Het is koud en licht, 4) Het is koud en donker. Indien het brein tien mechanismen had, elk met twee toestanden (en elke onafhankelijk van de andere), zou het brein in 1000 toestanden kunnen zijn; indien er twintig mechanismen zouden zijn, kan het brein in miljoenen toestanden zijn. Omdat het evolutionaire psychologisch model van het brein een zeer groot aantal aangeboren modulen of mechanismen bevat (misschien honderd of duizend) en omdat van elk wordt aangenomen dat het afgestemd is op omgevingstimuli, waardoor het in veel meer dan twee toestanden kan zijn (bvb. ons visueel systeem registreert veel meer dan enkel licht of donker), kan het brein zich in een astronomisch groot aantal toestanden bevinden, zelfs indien vele van deze modulen niet onafhankelijk zijn van elkaar. Het evolutionair model van het brein heeft te veel diversiteit, niet te weinig.

Verder is het vreemd te beweren dat mensen ingeperkt zijn door aangeboren psychologische mechanismen (moesten deze bestaan). Zijn we ingeperkt door ons visueel systeem? Zouden we soms de ware aard van de realiteit waarnemen als we geen ogen hadden? Nee, we zouden niets kunnen zien! Ons visueel systeem laat ons toe te zien, het vormt geen beperking. Hoe meer psychologische adaptaties we hebben, hoe meer capaciteiten we hebben. Hamers zijn goed om op nagels te kloppen, maar niet zo goed om schroeven vast te schroeven. Zouden we zeggen dat het bezitten van een hamer het niet meer mogelijk maakt om schroeven vast te schroeven? Nee. Dat maakt geen zin.
Maar wat met leren? Waarom zouden we aangeboren mechanismen nodig hebben als we kunnen leren? Het antwoord is dat onze capaciteit om te leren van gespecialiseerde neurale machinerie komt die ons voorziet met deze capaciteit. Als we de psychologische adaptaties voor het leren niet hadden, zouden we niets kunnen leren (zie het stuk over leren hierboven).

Gezien de politieke aard van de mens, zijn evolutionaire psychologen erg geïnteresseerd in het cognitief vermogen dat aan de grondslag ligt van het rijke politiek gedrag van mensen overal ter wereld. Het aanzienlijk onderzoek naar ‘bedrieger detectie modulen’ representeert de eerste baby stappen in die richting. Verder zijn de ‘politiek incorrecte’ verklaringen (bvb. dat de jeugd een component is van vrouwelijke paringswaarde) gebaseerd op heel wat empirisch bewijs. Critici zijn welkom om de uitdaging aan te gaan en testbare alternatieve verklaringen te leveren. Omdat het onvermijdelijk is dat persoonlijke overtuigingen invloed hebben op het onderzoek, is de enige oplossing om studenten met verschillende achtergronden en ervaringen aan te moedigen om evolutionaire psychologie te bestuderen. Het is naïef om aan te nemen dat individuen gemakkelijk hun eigen overtuigen aan de kant schuiven. Het is veel beter om een diverse gemeenschap van onderzoekers te ontwikkelen die zich bezighouden met elkaars werk en kritiek geven. Evolutionaire psychologen (zowel als andere wetenschappers) hebben de intellectuele verplichting om zoveel mogelijk studenten van een grote verscheidenheid aan leeftijd, klasse, etniciteit en persoonlijke achtergronden aan te moedigen en te trainen.

Meer gedachten omtrent evolutionaire psychologie en politieke (in)correctheid

In 1632 werd Galileo’s “Dialoog van Galileo Galilei over de twee belangrijkste wereldsystemen, het Ptolemeïsche en Copernicaanse” gepubliceerd in Firenze. De Dialoog argumenteerde dat de theorie van Copernicus de superieure theorie der kosmologie was. Doordat de grootste morele/politieke kracht in die tijden, de Katholieke kerk, zich verbonden had met de Ptolemaeïsche (i.e. Aritoteles) visie van de fysische wereld, was Galileo’s Dialoog duidelijk erg dreigend en Galileo werd opgeroepen voor de inquisitie in 1633. Galileo werd verdacht van hevige ketterij en werd veroordeeld tot levenslange gevangenisschap.

Vandaag zijn er blijkbaar een aantal mensen die, net zoals de Katholieke kerk toen, ook hun politieke en morele visies verbinden met bepaalde wetenschappelijke veronderstellingen over de wereld. In dit geval gaan deze wetenschappelijke veronderstellingen over de menselijke natuur (hoofdzakelijk dat deze er niet is). Bijgevolg, zal elke theorie of onderzoek die deze veronderstellingen in vraag stelt, worden bezien als zijnde dreigend. Het probleem ligt natuurlijk niet bij diegene die, aan de hand van theoretische en empirische bewijzen, stellen dat er wel een menselijke natuur bestaat, maar bij diegene die de verleiding niet kunnen weerstaan om theologie te staven met veronderstellingen over de mens die niet wetenschappelijk testbaar zijn. Dit is vooral onverstandig, omdat de wetenschap over menselijk gedrag en psychologie erg onderontwikkeld is op dit moment. Er zijn effectief geen zuivere feiten of bewezen theorieën over ons gedrag, onze gedachten en gevoelens. Alle veronderstellingen zullen, zonder twijfel, uitgedaagd worden door verder onderzoek. Onderzoek dat veronderstellingen over de onderliggende moraal van het volk en politieke visies in vraag stelt, zal aangevallen worden op grond van niet-wetenschappelijke theorieën. Zulk onderzoek zal effectief worden bezien als ketterij. De oplossing? Baseer je morele en politieke visies niet op vermoedelijke ‘feiten’ over de menselijke natuur! Een voorbeeld: als je gelooft, zoals ik doe, dat ‘raciale’ discriminatie fout is, zal je misschien in verleiding komen om te beweren dat discriminatie moreel fout is omdat het wetenschappelijk fout is. Met dit bedoel ik dat iemand niet zou mogen discrimineren op basis van ras, omdat er eigenlijk geen echte verschillen bestaan tussen mensen van verschillende rassen (en bovendien is ras zelfs geen geldige wetenschappelijke categorie). Maar, wat als wetenschappers ontdekken dat er wel verschillen bestaan tussen rassen? Zou dit betekenen dat discriminatie nu OK is? NEE!!!!! Het zou een verschrikkelijke stap achteruit betekenen als sociale verboden tegen discriminatie in vraag worden gesteld, omdat wetenschappers verschillen tussen populaties zouden ontdekken. BASEER BELANGRIJKE SOCIALE WAARDEN NIET OP WETENSCHAPPELIJKE TESTBARE VERONDERSTELLINGEN OVER DE MENSELIJKE NATUUR (zelfs indien deze veronderstellingen inhouden dat er geen menselijke natuur is). Indien je dit wel doet, zullen deze sociale waarden onvermijdelijk ondermijnd worden door toekomstig onderzoek. Net zoals de meeste theorieën uit de 17e eeuw over de fysische wereld fout waren, zullen de meeste theorieën uit de 20e eeuw over de menselijke natuur ongetwijfeld fout zijn en mogen deze dus niet gebruikt worden als fundamenten voor een morele omkadering.