Hoe betrouwbaar was Darwin?

Geerdt Magiels
onafhankelijke onderzoeker

Niets menselijker fouten maken. Niets menselijker dan daar dan over liegen. Niets menselijker ook dan gewoon liegen uit eigenbelang. Maar in de wetenschap is het niet op zijn plaats. Mensen die gegevens vervalsen, metingen achterhouden die hun hypothese tegenspreken of die gewoon negatieve resultaten verzwijgen, zijn niet op hun plaats in het spel van de wetenschap. Vroeg of laat komt het trouwens toch altijd uit. Dat blijkt wel uit de recente Nederlandse fraudeschandalen in de wetenschap rond de sociaal-psycholoog Diederik Stapel en de cardioloog Don Poldermans.
Gegevens die een hypothese of een theorie tegenspreken zijn juist een weldaad voor een wetenschapper. Want het wil zeggen dat er nog iets is wat we nog niet weten. Het leidt naar verder onderzoek en een betere theorie.

Valsheid van geschriften
Ook het werk van Darwin heeft met censuur af te reken gehad. In zijn autobiografie, oorspronkelijk allen bestemd voor zijn kinderen en kleinkinderen, staat een passage waarin hij zegt dat het voor iemand die gelovig is opgevoed vaak even moeilijk is om zijn geloof af te zweren dan het voor een aap is om zijn instinctieve angst voor een slang te overwinnen. Bij postume publicatie schrapte zijn zoon zowat 6 000 woorden uit het manuscript, uit schrik voor represailles of gerechtelijke stappen. In 1958 werd de autobiografie opnieuw uitgegeven, verzorgd door zijn kleindochter, en helemaal in de oorspronkelijke staat hersteld.
Verder ligt het hele archief van Darwin, van de kleinste notitieboekjes (waarin hij bijvoorbeeld minutieus noteerde of hij al dan niet te ziek was om te werken), tot hele manuscripten in de Cambridge University Library. Op eenvoudige aanvraag in te zien.
Darwin zelf was heel beducht voor al dan niet moedwillige fouten of onnauwkeurigheden. Hij schrijft in The descent of man: ”Valse feiten zijn zeer schadelijk voor de vooruitgang van de wetenschap, omdat ze dikwijls zo lang overeind blijven. Maar verkeerde standpunten, ook als ze door enige evidentie worden ondersteund, kunnen weinig kwaad, omdat eenieder er gezond genoegen in vindt om hun onjuistheid te ontmaskeren.” Dat zou heel toepasselijk geweest zijn op het ontmaskeren van de beruchte Piltdown Man. Dat was een fossiele vondst die leek te wijzen op een tussenstadium tussen de neanderthaler en de homo sapiens. Uiteindelijk bleek het een handig in elkaar geknutseld nepfossiel te zijn waarin schedelbeenderen van de twee soorten waren geassembleerd.

Plagiaat of inspiratiebron
In Nature van 16 oktober 2003 onthulde Paul Pearson dat Darwin zijn idee van de biologische evolutie ontleend zou hebben aan het werk van een geoloog die dat 50 jaar eerder al zou hebben opgeschreven. James Hutton schreef in 1794 in zijn Elements of agriculture:"Als een georganiseerd lichaam niet zo goed mogelijk is aangepast om zich in leven te houden en voort te planten, dan moeten we - als we een oneindige variëteit zien tussen de individuen van die soort - verzekerd zijn dat aan de ene kant zij die afwijken van de beste constitutie de meeste kans lopen te verdwijnen, terwijl aan de andere kant, die georganiseerde lichamen die de best mogelijke constitutie benaderen gezien de heersende omstandigheden, het best aangepast zijn om het vol te houden zichzelf te behouden en de individuen van hun ras te vermenigvuldigen.” Dit is een korte passage uit een 2138 pagina-dik boek. Het evolutie-idee is er in ondergesneeuwd. Hutton was van Edinburgh, waar ook Darwin studeerde. Net als Patrick Matthew and William Wells die in 1831 en 1818 het principe van de natuurlijke selectie al zouden beschreven.
Darwin heeft steeds genereus gezegd en geschreven waar hij zijn inspiratie vandaan haalde. Professor John Henslow zette elke week zijn huis een dag open voor studenten om de wetenschappelijke topics van het moment te bediscussiëren. Ook Darwin werd uitgenodigd. Hij maakte lange wandelingen met Henslow. Die probeerde Darwin ervan te overtuigen om geologie te gaan studeren bij Adam Sedgwick. Die toonde de jonge Darwin de fossielen van een tropische schelp in een grindput in Shrewsbury. Het zette Darwin aan het denken over de verklaring voor het wonderlijke feit dat een schelp uit de tropen in het midden van Engeland kon terechtkomen. “Hoewel ik al veel wetenschappelijke boeken had gelezen, had niets me eerder al zo grondig doen beseffen, dat de wetenschap erin bestaat feiten zodanig te rangschikken dat men er algemene wetten of conclusies kan uit afleiden.” Darwin las Charles Lyell's Principles of Geology. Ook aan hem betoont Darwin zijn eer. Hij vertelde duidelijk dat hij Lyell's inzichten over de veranderingen in de geologie wilde toepassen op alles wat leeft. Hij verwijst ook naar Thomas Malthus' Essay on Population. Hij beschrijft hoe hij het idee van de 'struggle for existence' van Malthus ontleent. Na het verschijnen van Het ontstaan van de soorten dankt hij Herbert Spencer voor de terminologie van de 'survival of the fittest' als een meer accurate en toepasbaardere verwoording dan wat hij zelf gebruikte.
Al eerder probeerde men Darwin een gebrek van originaliteit aan te wrijven. Loren Eisenley citeert in Darwin and the mysterious Mr. X dat de Londense chemicus Arthur Blyth al geschreven had dat: "Among animals which procure their food by means of their agility, strenght or delicay of sense, the one best organized must always obtain the greatest quantity; and must, therefore, become physically the strongest and be thus enabled, by routing its opponents, to transmit its superior qualities to a greater number of offspring. The same law therefore, which has intended by providence to keep up the typical qualities of a species can be easily converted to man, into a means of raising different varieties."
Dat lijkt inderdaad verdacht sterk op Darwins theorie. En dat kan je ook zeggen van volgende citaat van Lyell, zoals gezegd een van Darwins inspiratiebronnen: "Nature is constantley at war with herself and thus there will always be individuals who perish by disease or by the actions of predation. In a variable species it would not be the typical individual who succumbed to death, but the deviant ones – too great, too small, too thin legged, too thic legged – that would most often be the victims of predation or accident."
Het lijkt allemaal sterk op wat Darwin later zou beschrijven. Het gaat inderdaad over een eliminatieproces, maar het gaat niet over het ontstaan van een nieuwe soort. En dat is waar Darwin het verschil maakte. Lyell, Blyth en de anderen hadden het over de natuurkrachten die in actie waren om een bestaande soort te conserveren, en niet om ze te veranderen in nieuwe en verschillende soorten. Men leefde toen met het essentialistische geloof dat soorten onveranderlijk waren, een vitaal onderdeel van de natuurkunde sinds Aristoteles. Het zijn mooie voorbeelden van het pre-Darwiniaanse denkbeeld dat natuurlijke selectie een negatieve kracht was die de essentie van de soort behoudt door de afwijkingen te verwijderen.
Het lijkt er dus niet op dat Darwin de kern van zijn theorie elders ontleend heeft en ze stilzwijgend gebruikt voor eigen eer en glorie. Het illustreert precies het genie van Darwin om een gekend mechanisme te herinterpreteren van een stabiliteitsfactor naar een drijvende kracht van vernieuwing en een theorie van organische verandering. Als Darwin al niet refereerde naar schrijvers zoals Blyth was niet omdat hij ze stiekem plagieerde maar omdat wat ze zeiden algemeen bekend was én lijnrecht stond op wat hij zelf beweerde.