Een kind heeft vele moeders

Hoe de evolutie ons sociaal heeft gemaakt

Een kind heeft vele moeders

Boekinformatie

Over het boek

Een kind heeft vele moeders laat zien dat sinds oertijden leefgemeenschappen noodzakelijk zijn bij de opvoeding. Om te overleven in een wereld waarin voedsel schaars was en de aanwezigheid van roofdieren levensgevaarlijk, was verzorging van kinderen cruciaal; niet alleen door moeders, maar ook door broers, zusters, tantes, vaders, grootouders en vrienden.

Boekbespreking door Ludo Hellemans, bioloog en cultuurwetenschapper

Menselijke evolutie gestuurd door sociale gevoelens
 
Zo hulpeloos als een baby, wil het cliché. Met de schrikbarend toenemende wereldbevolking rijst daarbij de vraag: hoe slagen al die mensenbaby's er toch in om te blijven leven...?
Juist! Doordat ze iedereen in hun omgeving aanzetten tot broedzorg of, om precies te zijn, tot coöperatieve broedzorg. En dat is meteen het meest diepgaande verschil tussen de mens en mensapen als chimpansees, bonobo's, gorilla's en orang-oetans, zo betoogt Sarah Blaffer Hrdy in haar nieuwste boek Mothers and Others: The Evolutionary Origins of Mutual Understanding. De Nederlandse titel luidt: Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal heeft gemaakt.
De Amerikaanse antropologe en primatologe Sarah Blaffer Hrdy staat bekend om haar sociobiologische analyses van het moederschap. In Een kind heeft vele moeders gaat ze een stapje verder: Homo sapiens, de moderne mens, dankt zijn bestaan aan de co-evolutie van coöperatieve broedzorg en de aanleg van baby's om moeders en hulpmoeders te manipuleren. Coöperatieve broedzorg berust op de samenwerking tussen moeders en hulpmoeders – vrouwen én mannen – om nakomelingen in leven te houden en groot te brengen.
Coöperatieve broedzorg (cooperative breeding) komt in de natuur veelvuldig voor, vooral bij vogels en zoogdieren. Maar de allergrootste uitblinker op dit punt is de mens. Mensenbaby's worden met vereende krachten gevoed, beschermd en grootgebracht, totdat ze op eigen benen kunnen staan en zich op hun beurt gaan voortplanten. Het produceren van nakomelingen is een collectieve onderneming waaraan allerlei mensen (grootouders, ooms en tantes, broers en zusters en ook tal van niet-familieleden) gretig meewerken en waarvoor diverse maatschappelijke instellingen zijn opgericht, zuigelingenzorg, crèches, scholen, buitenschoolse kinderopvang en wat al niet meer. Mensenbaby's zijn ook collectief bezit, de mensenmoeder deelt haar kind met anderen. Het kleintje gaat van arm naar arm, van schoot naar schoot, en het kan zonodig nog aan tal van tepels lebberen. Dat is mooi geregeld want zo krijgt de moeder de kans om uit te rusten, sokjes te breien en haar conditie weer op peil te brengen – een voordeel voor een eventuele nieuwe zwangerschap. Geen wonder dat de soort mens, alle hulpeloosheid ten spijt, zich in rap tempo vermeerdert.
Een mensaap-moeder daarentegen zal haar jong niet gauw aan iemand anders geven; van gorilla's bijvoorbeeld is bekend dat de jongen tot een leeftijd van anderhalf jaar vrijwel ononderbroken in de armen of op de rug van hun biologische moeder verblijven. Je kunt dat lieve kleine aapje maar beter met rust laten want een moedergorilla zal elke poging om het aan te raken en dan kan ze er behoorlijk op los gaan. Dit verschil in broedzorg tussen de mens en mensapen is van cruciaal belang voor de menselijke evolutie, stelt Hrdy.
Meestal wordt de evolutie van de moderne menssoort Homo sapiens in verband gebracht met evolutionaire innovaties als taal- en spraakvermogen, de grootte van de hersenen, het rechtop lopen met de handen vrij of het gebruik van werktuigen. Volgens Hrdy zijn al deze anatomische en fysiologische innovaties echter bijverschijnselen van coöperatieve broedzorg. De menselijke evolutie (de hominisatie) werd ingeleid en voortgestuwd door de evolutie van juist die sociale vermogens en gevoelens die samenwerking mogelijk maken en bevorderen: wederzijds begrip, empathie, sympathie en, nog veel belangrijker, de bereidheid om te delen en om vrijwillig allerlei dingen te doen waar anderen baat bij hebben. Prosociaal voelen en handelen noemt Hrdy dat. De prosociale ontwikkeling van het kind begint in de wieg. Bij coöperatieve broedzorg heeft baby de regie. Baby's hebben een welhaast magisch vermogen om tot zorghandelingen aan te zetten. Wie een baby ziet voelt al de neiging opkomen om te voeden, te beschutten, te beschermen. De baby zendt 'signalen' uit die de bereidheid daartoe opwekken, signalen die invloed uitoefenen op neurologisch en endocrien vlak. En er is ook een beloningsmechaniek: door zorggedrag wordt hetzelfde neuro-endocriene beloningssysteem geactiveerd als in werking treedt bij verslaving. Het prettige gevoel dat je krijgt wanneer je een baby aan de borst houdt wordt bewerkstelligt door dopamine dat bepaalde hersencentra bereikt. Deze wisselwerking tussen baby en (hulp)moeder is in de loop van de evolutie ontstaan, door de co-evolutie van enerzijds het vermogen van baby's om de bereidheid tot zorgen te peilen en de nodige signalen uit te zenden om die te manipuleren, en anderzijds van de bereidheid van (hulp)ouders om daar adequaat op in te gaan.
 
Afgerukte ledematen en testikels
Hrdy beschouwt mensen als uitzonderlijk sociaal ingestelde primaten die vooral uitblinken in prosociaal gedrag. Aan het begin van haar boek beschrijft ze een gedachte-experiment om duidelijk te maken hoe sterk de menselijk soort verschilt van de andere grote mensapen. Ze schetst de situatie in een vliegtuig: een lange smalle kooi vol mensen. Het ruimtegebrek brengt duwen en dringen met zich mee en allerlei ander ongemak, maar de passagiers weten daar wonderwel mee om te gaan. Er worden beleefdheden gemompeld, drankjes doorgegeven en wanneer de baby in een huilbui uitbarst, wordt de moeder meelevend toegeknikt. Niets aan de hand. Typisch menselijk gedrag, zegt Hrdy. Want vul het vliegtuig nu eens met gorilla's, chimpansees of orang-oetans. Dat wordt matten. Bijtwonden, afgerukte testikels en rondvliegende ledematen. In de loop van de evolutie zijn mensen en de andere grote mensapen uit elkaar gegroeid. Mensen zijn de kant opgegaan van prosociale gevoelens en gedragspatronen; ze zijn 'emotioneel modern' geworden, zoals Hrdy dat noemt – naar analogie met anatomisch modern. Onze voorlopers uit de oude steentijd waren waarschijnlijk geen asociale bruten, zoals we ze vaak zien afgeschilderd, maar veeleer het tegenovergestelde: prosociale wezens, vrijgevig, altruïstisch en zorgzaam. Hoe konden empathische en vrijgevige jager-verzamelaars zich ontwikkelen en zelfs tot grote bloei komen, in oeroude Afrikaanse milieus bewoond door uiterst zelfzuchtige mensapen? De antwoorden die Hrdy op deze vraag geeft zijn grotendeels speculatief maar altijd weldoordacht en interessant. Een van de punten die ze opvoert is het evolutionair nut van ouder worden: grootmoeders en grootvaders zijn ideale hulpmoeders.
Een kind heeft vele moeders is helder geschreven en logisch opgebouwd, een plezier om te lezen. Hrdy presenteert een sprankelende sociobiologische visie op de menselijke evolutie en de menselijke natuur. Een levenslustige visie ook, die prettig contrasteert met het gesomber van sommige evolutionaire psychologen over de onverbeterlijke roofdieraard van de mens. Dit is ook een belangrijk boek omdat het zo treffend demonstreert welke grote betekenis de biologie, en in het bijzonder de sociobiologie en de evolutiebiologie, tegenwoordig heeft bij kwesties die te maken hebben met de inrichting van de samenleving. Aanbevolen lectuur voor alle mensen die met kinderen en opvoeding te maken hebben.