Welke misverstanden heersen er over evolutietheorie?

Mark Isaac
Mathieu Beirlaen

Creationistische argumenten tegen de evolutietheorie kunnen zeer overtuigend klinken. Een belangrijke reden hiervoor is dat ze beweren gericht te zijn tegen de evolutietheorie, maar bij nader inzien een verzameling misvattingen aanvechten die niets met deze theorie te maken hebben (en die mensen terecht als verwerpelijk beschouwen). Wat creationisten verstaan onder evolutie is vaak niet gelijk aan wat de evolutietheorie daadwerkelijk inhoudt. Omdat vele creationisten de theorie slecht begrijpen, richten ze hun pijlen vaak verkeerd en bekritiseren ze zaken die in feite niks met evolutie te maken hebben. (Het feit dat ook in ons onderwijssysteem vele leerlingen de evolutietheorie niet goed begrijpen, maakt hen extra vatbaar voor deze misplaatste kritieken).
De vijf stellingen onder deze paragraaf zijn de meest voorkomende misvattingen over de evolutietheorie die gebaseerd zijn op een verkeerd begrip van de theorie door creationisten. Als u iemand één van deze stellingen hoort uiten, is de kans reëel dat deze persoon geen goed geïnformeerde mening heeft over evolutie:

  1. Evolutie werd nog nooit waargenomen
  2. Evolutie is in strijd met de tweede wet van de thermodynamica
  3. Er zijn geen overgangsfossielen
  4. De evolutietheorie stelt dat zowel het ontstaan van leven als het evolutieproces berusten op pure willekeur
  5. Evolutie is slechts een theorie en werd nog niet bewezen

Hieronder wordt uitgelegd waarom deze stellingen foutief zijn. Deze uitleg is kort en eenvoudig; als u de referenties op het einde van dit artikel raadpleegt, zult u meer diepgaande verklaringen vinden.
 
Evolutie werd nog nooit waargenomen
Biologen definiëren evolutie als een verandering doorheen de tijd in de genenpoel van een populatie. Insecten die na enkele jaren weerstand ontwikkelen tegen pesticiden, zijn bijvoorbeeld onderhevig aan evolutie. Zelfs de meeste creationisten zullen met betrekking tot dit voorbeeld erkennen dat we met evolutie te maken hebben. Wat ze niet zullen erkennen, is dat dergelijke evolutieprocessen volstaan om uit een gemeenschappelijke voorouder de gehele diversiteit aan levende wezens te produceren die we vandaag kunnen waarnemen.
Wetenschappers observeerden reeds het ontstaan van nieuwe soorten via evolutie, zowel in het laboratorium als in het wild (zie bijvoorbeeld Weinberg, J.R., V.R. Starczak, and D. Jorg, 1992, "Evidence for rapid speciation following a founder event in the laboratory." Evolution 46: 1214-1220). Zelfs zonder deze directe observaties zou het verkeerd zijn te stellen dat evolutie nog niet waargenomen werd. Bewijsmateriaal is niet zomaar beperkt tot wat we voor onze eigen ogen zien gebeuren. De evolutietheorie doet voorspellingen die betrekking hebben op fossielen, vergelijkende anatomie, genetica, de geografische verspreiding van soorten, enz. Deze voorspellingen werden reeds herhaaldelijk geverifieerd. Het aantal observaties die de theorie ondersteunen is werkelijk overweldigend.
Wat nog niet waargenomen werd, is de abrupte verandering van één dier in een ander dier dat radicaal verschilt van het eerste (zoals een kikker bijvoorbeeld plots in een koe zou veranderen). Aangezien de evolutietheorie dergelijke gebeurtenissen zelfs niet bij benadering voorspelt, vormt dit voor haar geen enkel probleem. Integendeel: het is zelfs zo dat, moesten we ooit een kikker in een koe zien veranderen, deze waarneming een zeer sterk argument tegen de evolutietheorie zou zijn.
 
'Evolutie is in strijd met de tweede wet van de thermodynamica'
 
Deze stelling berust al evenzeer op een slecht begrip van wat thermodynamica is dan op een misvatting omtrent evolutie. Volgens de tweede wet van de thermodynamica kan de entropie in een gesloten systeem nooit afnemen. 'Entropie' staat voor het aantal mogelijke toestanden waartoe een systeem zich kan ontwikkelen. Dat de entropie in een gesloten systeem niet kan afnemen, houdt dus in dat het aantal mogelijke toestanden waarin een systeem kan evolueren, steeds toeneemt (of stabiel blijft). Creationisten zien hierin een argument tegen de evolutietheorie: uit de tweede wet van de thermodynamica leiden ze af dat processen naarmate de tijd vordert steeds chaotischer, steeds wanordelijker moeten verlopen.
Hierbij vergeten zij echter dat het leven op aarde geen gesloten systeem is. Wij worden dagelijks van buitenaf van energie voorzien door onze zon. Zonlicht laat planten toe de nodige energie op te nemen die ze nodig hebben om te leven en te groeien. Zo bevat een volgroeide tomaat veel meer energie dan het zaadje waaraan ze ontsprong.
Niet enkel levende wezens lijken zich weinig aan te trekken van de tweede wet van de thermodynamica. Ook in niet-levende systemen ontstaat vaak orde uit wanorde. Sneeuwvlokken, zandduinen, tornado’s, stalactieten en bliksemflitsen zijn slechts enkele voorbeelden van hoe uit een schijnbaar wanordelijke natuur ordelijke processen ontstaan, zonder dat hiervoor een intelligent wezen vereist is. In zowat elk systeem dat enigszins complex is en waarin voldoende energie circuleert, zal je zo goed als zeker wel ergens orde zien ontstaan. Als het ontstaan van orde uit wanorde in de natuur zo vaak voorkomt, waarom wordt het dan verondersteld in strijd te zijn met de tweede wet van de thermodynamica?
Het thermodynamica-argument tegen evolutie verraadt niet alleen een misvatting over thermodynamica, maar ook een misvatting over evolutie. De evolutietheorie stelt dat zich bij de reproductie van organismen slechts kleine veranderingen voordoen tussen generaties in. Ledematen of lichaamsaanhangselen bij dieren kunnen bijvoorbeeld iets langer, korter, dikker, platter, lichter of donkerder zijn dan bij hun ouders. Heel af en toe kan zo’n verandering van een dergelijke ordegrootte zijn dat een nakomeling bijvoorbeeld een vinger méér of minder heeft dan de ouders. Eens een dergelijke verandering zich voordoet, zal deze zich volgens de evolutietheorie blijven voordoen bij de nakomelingen van de nakomeling indien ze het reproductief succes en/of het overleven van de soort bevordert. Als de veranderingen niet succesvol blijken in de reproductie of in het overleven van de soort, dan zullen ze na verloop van tijd verdwijnen bij de nakomelingen. Géén van deze kleine veranderingen is in strijd met de wetten van de thermodynamica.
 
'Er zijn geen transitionele fossielen.'
 
Een transitioneel fossiel ziet eruit alsof het uit een organisme komt dat zich tussen twee afstammingslijnen in bevindt. Het heeft enkele kenmerken van afstammingslijn A en enkele van afstammingslijn B en waarschijnlijk ook enkele kenmerken die tussen afstammingslijnen A en B in liggen. Transitionele fossielen zijn van alle taxonomische niveaus: er zijn dergelijke fossielen van organismen die zich tussen verschillende soorten in bevinden, tussen verschillende ordes etc. Idealiter dateren transitionele fossielen van tussen het eerste voorkomen van de voorouderlijke afstammingslijn en het eerste voorkomen van de ervan afstammende afstammingslijn. De evolutietheorie voorspelt echter ook dat er fossielen gevonden kunnen worden met een transitionele morfologie van na beide afstammingslijnen. De theorie voorspelt immers niet dat een intermediaire vorm of een intermediair organisme slechts één lijn van afstammelingen kan hebben, noch dat deze intermediaire vorm moet uitsterven wanneer er een lijn van afstammelingen verder uit evolueert.
Beweren dat er geen transitionele fossielen zijn, is simpelweg vals. Sinds de publicatie van On The Origin of Species boekte de paleontologie heel wat vooruitgang en werden duizenden transitionele fossielen gevonden. Erosie en de veelheid aan omstandigheden die het ontstaan van fossielen moeilijk maken zorgen ervoor dat het fossielenrapport niet vlekkeloos is (wat het trouwens ook nooit zal zijn). Bovendien kunnen transities tussen soorten of ordes zich voordoen binnen een kleine populatie, in een kleine regio en/of binnen een relatief kort tijdsbestek. Deze beperkingen verkleinen stuk voor stuk de kans op het vinden van transitionele fossielen. Niettemin bestaan er vele voorbeelden van mooie sequenties van transitionele fossielen. De transities van reptiel naar zoogdier, van landdier tot walvis en van aap naar mens zijn zeer goed gedocumenteerd
Verkeerde opvattingen over het gebrek aan transitionele fossielen zijn ten dele het gevolg van de manier waarop we dikwijls nadenken over categorieën. Mensen geloven vaak dat categorieën zoals 'hond' of 'mier' goed van elkaar te onderscheiden en welbegrensd zijn, of dat er een soort eeuwige vorm bestaat die de categorie definieert (in de zin waarin Plato het reeds in de vierde eeuw voor onze tijdrekening bedoelde). Deze manier van denken verleidt ons tot beweringen in de aard van 'de Archaeopteryx is 100% vogel', terwijl deze soort zowel kenmerken van vogels als van reptielen vertoonde (en in feite zelfs meer reptiel dan vogel was). Wij mensen verdelen de natuur in categorieën, maar deze zijn artificieel. De natuur hoeft deze opdelingen niet te volgen, en doet dat ook niet.
Sommige creationisten beweren dat de hypothese van het punctuated equilibrium (ontwikkeld door Niles Eldredge en Stephen Jay Gould) naar voren gebracht werd om gaten en gebreken in het fossielenbestand te verklaren. In feite werd deze hypothese voorgesteld om de relatieve zeldzaamheid van transitionele levensvormen te verklaren (dus niet hun totale afwezigheid) en om te verklaren waarom speciatie in sommige gevallen relatief snel gebeurt, gradueel in andere en in nog andere gevallen voor sommige soorten helemaal niet gebeurt gedurende een bepaalde periode. De hypothese ontkent dus in geen geval dat er transitionele sequenties bestaan. Zowel Gould als Eldredge zijn trouwens uitgesproken tegenstanders van het creationisme.
But paleontologists have discovered several superb examples of intermediary forms and sequences, more than enough to convince any fair-minded skeptic about the reality of life's physical genealogy. - Stephen Jay Gould, Natural History, Mei 1994.
 
'De evolutietheorie stelt dat zowel het ontstaan van leven als het evolutieproces berusten op pure willekeur.'
 
Toeval is zeker een belangrijke factor in het evolutieproces, maar dit argument negeert de fundamentele rol van natuurlijke selectie, terwijl deze juist het tegendeel is van toeval. Toeval zorgt voor genetische variatie in de vorm van mutaties. Dit zijn de ingrediënten waarmee natuurlijke selectie werkt. Uit deze ingrediënten worden bepaalde variaties geselecteerd. Die variaties die hun eigenaars meer reproductief succes opleveren, worden behouden. Minder succesvolle variaties raken niet door het selectieproces. Toeval zorgt er hier voor dat zowel voor- als nadelige mutaties ontstaan. Wanneer de omgeving verandert, of wanneer organismen verhuizen naar een andere omgeving, worden verschillende variaties geselecteerd die uiteindelijk tot het ontstaan van verschillende soorten zullen leiden. Schadelijke mutaties sterven gewoonlijk snel uit en interfereren aldus niet met het proces waarin voordelige mutaties verworven worden.
Ook abiogenese (het ontstaan van leven uit niet-levende materie) is geen puur toeval. Atomen en moleculen schikken zich niet willekeurig, maar volgens hun chemische eigenschappen. In het specifieke geval van carbonatomen (die zeer belangrijk waren voor het ontstaan van leven) betekent dit dat complexe moleculen zich spontaan vormen en dat deze complexe moleculen elkaar zo kunnen beïnvloeden dat nog complexere moleculen ontstaan uit hun botsingen. Eens een nagenoeg zelfreproducerende complexe molecule is ontstaan, zal natuurlijke selectie het proces van reproductie leiden naar steeds efficiëntere replicatoren. Het eerste zelfreproducerende object hoefde niet zo complex te zijn als een moderne cel of zelfs een string DNA. Sommige zelfreproducerende moleculen zijn helemaal niet zo complex.
Enkelingen menen nog steeds dat het hoogst onmogelijk is dat er op een gegeven moment een zichzelf reproducerende molecule is ontstaan. Dit is waar wanneer er slechts een beperkt aantal moleculen zijn. Oceanen vol moleculen 'werkten' echter aan het probleem, zodat de kans op het ontstaan van zo'n molecule aanzienlijk groter werd. Bij een berekening van de kans op abiogenese moet dan ook steeds rekening worden gehouden met het immense aantal moleculen (die bovendien nog eens heel sterk onderling verschilden van elkaar) waaruit een eerste zichzelf reproducerend organisme kon ontstaan. Overigens, de evolutietheorie is niet afhankelijk van hoe levende organismen ontstonden. De waar- of valsheid van gelijk welke abiogenese-theorie heeft niet de minste invloed op de waar- of valsheid van de evolutietheorie.
 
'Evolutie is slechts een theorie en werd nog niet bewezen.'
 
Eerst moeten we verduidelijken wat bedoeld wordt met 'evolutie'. Zoals zovele andere termen, heeft evolutie méér dan één betekenis. De strikt biologische definitie luidt: 'een verandering doorheen de tijd in frequenties van allelen'. In deze betekenis is evolutie een niet te betwijfelen feit. De meeste mensen schijnen het woord 'evolutie' te associëren met gemeenschappelijke afkomst, het idee dat alle leven afstamt van één gemeenschappelijke voorouder. Velen geloven dat er voldoende bewijsmateriaal is om ook dit een feit te noemen. Gemeenschappelijke afkomst is echter slechts een fractie van de evolutietheorie (en is ook nog deel van verschillende andere theorieën). De evolutietheorie stelt niet alleen dat leven evolueerde, maar poneert ook mechanismen zoals natuurlijke selectie, mutaties en genendrift (het evolutionaire proces van verandering in allelenfrequenties), die pogen te verklaren hoe leven is geëvolueerd.
De evolutietheorie 'slechts een theorie' noemen is strikt genomen een ware bewering, maar de connotatie van deze bewering is zeer negatief. Het argument rust op een misvatting omtrent de betekenis van 'theorie' in wetenschappelijke en in alledaagse zin. In wetenschappelijke contexten heeft de term geen negatieve connotatie: “theorie” impliceert hier geen gebrek aan zekerheid of gekleurde taal.Een goede wetenschappelijke theorie is zelfconsistent, komt overeen met onze waarnemingsgegevens en is bruikbaar en nuttig. Creationisme is geen theorie in wetenschappelijke zin omdat het geen of weinig specifieke beweringen doet over wat we mogen verwachten waar te nemen of te ontdekken. Creationisme is dus niet bruikbaar: het heeft geen toepassingen. Bovendien blijken de falsifieerbare beweringen die creationisten maken steeds vals te zijn.
Ook een zogezegd tekort aan bewijsmateriaal hoeft geen zwak punt te zijn. Onfeilbaarheid claimen is een teken van hoogmoed. Meer nog, mathematisch gesteld kan je zaken enkel bewijzen wanneer je de luxe hebt het universum waarin je werkt te definiëren. In de echte wereld moeten we het stellen met graden van zekerheid gebaseerd op observaties. Hoe meer en hoe beter ons bewijsmateriaal, hoe meer zekerheid we eraan toekennen. Wanneer iets voldoende aangetoond wordt, noemen we het een feit, ook al kunnen we nooit met 100% zekerheid stellen dat het om een absolute waarheid gaat.
De evolutietheorie schaart, zoals elke goede wetenschappelijke theorie, veel bewijsmateriaal achter zich. De theorie wordt ondersteund door een zee aan waarnemingen in talloze domeinen (genetica, anatomie, ecologie, dierlijk gedrag, paleontologie,...). Wie de evolutietheorie wil aanvechten, moet ook deze waarnemingsgegevens aanpakken. Hij of zij moet aantonen dat dit bewijsmateriaal ofwel verkeerd ofwel irrelevant is, of nog dat het beter past binnen een andere theorie. Uiteraard moet je hiervoor ook de theorie en haar evidentie kennen en begrijpen.
 
Conclusie
De vijf bovenstaande misvattingen zijn lang niet de enige bestaande verkeerde opvattingen over de evolutietheorie. Andere misvattingen gaan over de werking van geologische dateringstechnieken, over implicaties voor religie en moraal, over de betekenis van de term 'uniformitarisme', Het is binnen het bestek van deze tekst niet mogelijk al deze misvattingen te behandelen.
Na Darwins publicatie van On The Origin Of Species raakten steeds meer wetenschappers (die voordien trouwens creationisten waren bij gebrek aan een betere theorie) ervan overtuigd dat soorten wel eens door evolutie zijn kunnen ontstaan. Sindsdien bestudeerden duizenden wetenschappers de evolutietheorie met steeds beter gereedschap ter hun beschikking. Vele van deze onderzoekers zijn heel goed op de hoogte van de wetten van de thermodynamica, van fossielenvondsten etc. Een betere theorie ontdekken dan de evolutietheorie zou voor hen eeuwige roem betekenen. Toch slaagde geen enkele wetenschapper hier reeds in. Hoewel in de werking van evolutionaire mechanismen al hier en daar wijzigingen werden aangebracht, wordt de kern van de evolutietheorie nog steeds unaniem aanvaard door de mensen die er dagelijks mee werken. Wie deze theorie wil weerleggen, zal heel sterke waarnemingen en veel bewijsmateriaal moeten hebben.
 
Bibliografie

  • Mayr, Ernst. 1991. One Long Argument
  • Darwin, Charles. 1859. On the Origin of Species by Means of Natural Selection
  • Boxhorn, Joseph. faq-speciation: Observed Instances of Speciation
  • Weiner, Jonathan. 1994. The Beak of the Finch: A Story of Evolution in Our Time
  • Dawkins, Richard. 1986. The Blind Watchmaker
  • Bonner, John T. 1988. The Evolution of Complexity by Means of Natural Selection
  • Kauffman, Stuart A. 1993. The Origins of Order: Self-Organization and Selection in Evolution
  • Atkins, Peter W. 1984. The Second Law
  • Colbert, Edwin H. 1991. Evolution of the Vertebrates, 4th ed.
  • Strahler, Arthur. 1987. Science and Earth History

 
Over deze tekst Dit artikel werd met toestemming van de auteur vertaald. De oorspronkelijke versie is te vinden op http://www.talkorigins.org/faqs/faq-misconceptions.html