Wat was Darwins mensbeeld?

Ludo Hellemans
Bioloog en cultuurwetenschapper

In de verre toekomst zie ik nieuwe terreinen voor veel belangrijkere onderzoeken. De psychologie zal op een nieuw fundament worden geplaatst, dat van de noodzakelijke verwerving van alle mentale krachten en vermogens door middel van geleidelijke overgang. Er zal licht worden geworpen op het ontstaan van de mens en zijn geschiedenis [1]
 
Dit jaar - Darwinjaar 2009 – wordt er veel aandacht besteed aan Darwins boek over de evolutietheorie, On the Origin of Species (Over het ontstaan van soorten), waarvan de eerste editie in november 1859 is verschenen. Maar eigenlijk verdienen twee andere boeken van Darwin minstens evenveel aandacht, namelijk de twee boeken waarin de evolutie van de mens centraal staat: The Descent of Man, and Selection in Relation to Sex (De afstamming van de mens, en selectie in relatie tot sekse) uit 1871 en The Expression of the Emotions in Man and Animals (Het uitdrukken van emoties bij mens en dier) uit 1872 [2]. In deze bijdrage wil ik speciaal aandacht vragen voor Darwins boek over de afstamming van de mens, want ook anno 2009 is dit boek beslist de moeite waard.
 
De afstamming van de mens, en selectie in relatie tot sekse verscheen weliswaar twaalf jaar na het boek over de evolutietheorie, maar dat betekent niet dat Darwin de menselijke soort minder interessant vond dan andere organismen. Uit zijn aantekeningen (de verschillende Notebooks die hij aan niemand liet zien) blijkt zelfs het tegendeel. Vanaf het moment dat hij het veranderen van soorten als een plausibele werkhypothese aanvaardde, kreeg de menselijke soort in zijn onderzoekingen juist een vipbehandeling.
Verschillende wetenschapshistorici hebben in de afgelopen jaren de ontwikkeling van Darwins wetenschappelijk denken onderzocht met behulp van zijn nagelaten aantekeningen en brieven [3]. Hoewel het laatste woord hierover zeker nog niet is gezegd, is wel vast komen te staan dat Darwin kort na zijn reis met de Beagle zijn evolutietheorie begon uit te werken. Toen hij in november 1839 Emma Wedgwood ten huwelijk vroeg, stonden hem de hoofdlijnen ervan helder voor de geest. En dat geldt ook voor zijn evolutionaire mensvisie. Dat was dus welgeteld twintig jaar vóór Over het ontstaan van soorten (1859) en tweeëndertig jaar vóór De afstamming van de mens (1871) [4].
Over de redenen waarom Darwin zo lang heeft gewacht om met zijn ideeën voor de dag te komen is al veel gespeculeerd. Waarschijnlijk heeft het onrustige politieke klimaat in Engeland in die tijd een rol gespeeld. Darwin zou zijn theorieën stil hebben gehouden uit vrees dat politieke opportunisten ze voor hun karretje zouden spannen. Ook wordt mogelijk geacht dat hij rekening hield met de religieuze gevoelens van zijn tijdgenoten, in het bijzonder van zijn vrouw Emma. Verder is bekend dat Darwin het erg belangrijk vond om over voldoende bewijsmateriaal te beschikken voordat hij iets wilde publiceren.
De afstamming van de mens, en selectie in relatie tot sekse sluit qua stijl en thematiek aan op Over het ontstaan van soorten. Het bestaat uit twee delen: deel 1 gaat over de evolutionaire verwantschap tussen de mens en de andere zoogdieren, en in deel 2, Selectie in relatie tot sekse, wordt seksuele selectie uit de doeken gedaan. Seksuele selectie komt neer op het kiezen van partners voor de voortplanting, waarbij het meestal de vrouwtjes zijn die de keuze maken. Bij vogels bijvoorbeeld zijn het de mannetjes die het mooiste zingen of dansen, of die de mooiste staartveren kunnen laten zien, die het meeste kans maken om tot voortplantingspartner te worden uitverkoren. Een klassiek voorbeeld is de staart van de mannelijke pauw. Met zijn prachtig gekleurde, iriserende staartveren die de pauwhaan waaiervormig tentoonspreidt, maakt hij grote indruk op de andere sekse. Volgens Darwin staat dit selectiemechanisme los van natuurlijke selectie en is het zeer belangrijk bij de evolutie van zowel mens als dier. In Over het ontstaan van soorten was hij daar maar kort op ingegaan; in deel 2 van zijn boek over de mens kreeg het de volle aandacht.
 
Apen als voorouders?
In de inleiding van De afstamming van de mens schrijft Darwin dat hij zijn opvattingen 'over het ontstaan of de afstamming van de mens' eerst niet had willen publiceren 'omdat ik dacht dat ik daardoor alleen nog maar meer vooroordelen tegen mijn visies zou doen ontstaan'. Bovendien, zei hij, had hij het belangrijkste daarover eigenlijk al gezegd in Over het ontstaan van soorten [5]

Ja, en nee. Over het ontstaan van soorten bevat zegge en schrijve één korte alinea – drie zinnen – over de mens. En het is precies deze alinea (zie citaat) die beroemd is geworden... want zelden heeft iemand met zoweinig woorden zoveel gezegd. Darwin maakte ermee duidelijk dat hij niet alleen planten en dieren, maar ook de mens als een biologisch organisme beschouwde dat – lichaam én geest – van dierlijke voorlopers afstamt. De verwantschap tussen mensapen en mens was in Darwins tijd een heet hangijzer. De meeste lezers wisten dat er opmerkelijke anatomische overeenkomsten zijn; dit was gebleken uit secties op lijken van chimpansees, orang-oetans en mensen, uitgevoerd door (bijvoorbeeld) de achttiende-eeuwse Nederlandse anatoom Petrus Camper. Maar Camper en zijn collega's hadden geen wetenschappelijke verklaring kunnen geven voor de intrigerende overeenkomsten tussen mensen en mensapen. 'Er zal licht worden geworpen op het ontstaan van de mens en zijn geschiedenis' – bedoelde Darwin soms dat deze anatomische overeenkomsten op een evolutionaire verwantschap duiden? Ongetwijfeld hebben sommige lezers hierbij instemmend geknikt terwijl andere zich de ogen uitwreven. En er waren er ook die rood aanliepen van woede: De mens verwant met mensapen? Bespottelijk!
In deze context past ook de legendarische woordenwisseling tussen de anglicaanse bisschop Samuel Wilberforce en de wetenschapper Thomas Henry Huxley – de allereerste publieke confrontatie over de evolutietheorie. Tijdens een congres te Oxford over Darwins evolutietheorie waarbij Huxley, een briljant anatoom en zoöloog van zeer eenvoudige komaf, Darwins visie verdedigde, interrumpeerde Wilberforce hem op smalende toon met de vraag wie nu een aap is geweest, Huxleys grootvader of grootmoeder? Huxley antwoordde gevat dat hij veel liever een aap als voorouder zou hebben dan een man als Wilberforce die zijn verstand alleen maar gebruikte om de waarheid te verbergen in plaats van haar aan het licht te brengen. De zaal barstte los in tumult; volgens sommige persverslagen liepen de emoties zo hoog op dat er mensen flauw vielen. Maar Huxley werd door zijn peers – jonge wetenschappelijke onderzoekers – tot overwinnaar uitgeroepen, en hij stond nadien bekend onder de geuzennaam Darwin's bulldog.
 
Het dier in de mens
In 1871, twaalf jaar nadat hij zijn lezers met die merkwaardige alinea in Over het ontstaan van soorten flink aan het denken had gezet over de consequenties van de evolutietheorie voor de beeldvorming over de mens en de samenleving, publiceerde Darwin zijn boek over de mens. In het eerste deel betoogt hij dat er een fundamentele continuïteit bestaat tussen mensen en dieren wat betreft anatomie en fysiologie, de embryologische ontwikkeling, de mentale vermogens en het gedrag.
Het zijn niet alleen zeer interessante maar ook zeer onderhoudende hoofdstukken. Darwin laat er een bonte stoet van onderwerpen de revue passeren, van het redeneervermogen van honden, de instincten en emoties van apen, de taalvaardigheid van primitieve stammen, de beroemde papegaai van Von Humboldt die een uitgestorven taal sprak, het gevoel voor schoonheid van vrouwelijke vogels en hoe dat overeenstemt met het onze (aangezien wij vogelpluimen en veren gebruiken als modieuze attributen), tot de overerving van het typerende kleurenpatroon van de lapjeskat.
Telkens weer wijst hij op de onderliggende patronen en wetmatigheden, en telkens weer benadrukt hij dat er geen onoverbrugbare verschillen aanwijsbaar zijn, noch tussen de mensenrassen onderling, noch tussen mens en dier.
Alle menselijke mentale vermogens, geheugen, redeneervermogen, moreel besef, schoonheidszin, religiositeit, altruïsme, moed, liefde, – werkelijk alles wat men doorgaans als typisch menselijk beschouwd – is volgens Darwin ook bij dieren aantoonbaar, al was het maar als kiem. Met andere woorden, de verschillen tussen mens en dier zijn veeleer kwantitatief dan kwalitatief van aard.
 
Seksuele selectie
Darwin had een goede reden om veel aandacht te besteden aan seksuele selectie: Hij dacht dat natuurlijke selectie alleen onvoldoende was om de evolutie van de biodiversiteit op aarde te kunnen verklaren. Seksuele selectie zou het gehele evolutieproces flink kunnen hebben versneld, zo redeneerde hij. Maar bovendien zag hij in seksuele selectie een verklaring voor het ontstaan van biologische verschillen tussen menselijke populaties (huidskleur, haartype, vorm van neus en lippen, enzovoort).
Darwins evolutionaire mensvisie stoelt op het (monofyletische) uitgangspunt dat de mensheid één biologische soort vertegenwoordigt. Hiermee druiste hij in tegen de heersende opvatting dat iedere mensenras een aparte soort zou vertegenwoordigen (polyfyletisme). In het polyfyletisme zag Darwin vooral een (wetenschappelijke dan wel religieuze) sanctionering van slavernij en racisme. In de monofyletische visie zijn mensenrassen niets anders dan biologische varianten – deels het gevolg van de geografische verspreiding van de menselijke soort, deels veroorzaakt door het spel van seksuele selectie.
Darwin had een grote afkeer van slavernij en racisme. In hun onlangs verschenen boek Darwins nobele streven (Darwin's Sacred Cause) betogen de wetenschapshistorici Adrian Desmond en James Moore dat deze gevoelens een belangrijke rol hebben gespeeld bij Darwin om zijn evolutietheorie te publiceren. De afstamming van de mens zou Darwin als zijn eigenlijke levenswerk hebben gezien.
 

 
In het tweede deel van het boek, Selectie in relatie tot sekse, werkt Darwin het verband tussen seksualiteit en evolutie uit. Met het begrip ‘seksuele selectie’ – het uitkiezen van de aantrekkelijkste partners voor de voortplanting – verklaart Darwin de lichamelijke en mentale verschillen tussen de seksen, en tussen verschillende menselijke populaties, zoals rassen en sociale kasten. Seksuele selectie, en de concurrentiestrijd tussen individuen van dezelfde sekse die onlosmakelijk daarmee is verbonden, zijn volgens Darwin minstens even belangrijk voor de evolutie als natuurlijke selectie en de daarmee verbonden strijd om het leven.
Bij de mens is seksuele selectie volgens Darwin verantwoordelijk voor de lichamelijke en geestelijke verschillen tussen mannen en vrouwen. Ook de kenmerkende naaktheid van de menselijke soort is volgens Darwin in de loop van de evolutie ontstaan als lichaamsornament in het spel van seksuele selectie.

  1. Charles Darwin, Over het ontstaan van soorten, eerste editie, p. 488.
  2. Charles Darwin, Over het ontstaan van soorten (eerste editie), Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam, 2007; Charles Darwin, De afstamming van de mens, en selectie in relatie tot sekse, Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam, 2002; Charles Darwin: Het uitdrukken van emoties bij mens en dier, Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam, 1998.
  3. Darwins aantekeningen, publicaties en brieven zijn op internet te lezen: http://darwin-online.org.uk/ en http://www.darwinproject.ac.uk/
  4. Janet Browne: Over het ontstaan van soorten van Darwin. Een biografie. Uitgeverij Mets & Schilt, 2008; Adrian Desmond & James Moore: Darwin – De biografie. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2009; Adrian Desmond & James Moore: Darwins nobele streven. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2009.
  5. Charles Darwin, De afstamming van de mens, en selectie in relatie tot sekse, p.1.


Dit artikel verscheen in NVOX, magazine voor natuurwetenschap op school, jaargang 34, november 2009, nr. 9 (Periodiek van NVON, Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen, Groningen).