Wat is seksuele selectie?

Griet Vandermassen
Universiteit Gent, Centrum voor Genderstudies

De theorie van seksuele selectie beschrijft niet de strijd om overleving, maar wel de strijd om voortplanting. Voor organismen die zich seksueel voortplanten, is het evolutionair gezien niet alleen belangrijk om te overleven; ze moeten ook minstens één lid van de andere sekse zien te overtuigen om seks met hen te hebben, anders sterven ze uit. Sommige individuen hebben, door hun specifieke eigenschappen, meer succes bij de andere sekse dan andere. De indrukwekkende staart van de pauwhaan is daar een goed voorbeeld van: pauwhennen hebben een voorkeur voor mannetjes met een grote staart. Het zullen vooral die mannetjes zijn die veel kansen krijgen om te paren, en niet de mannetjes met een minder indrukwekkende staart. Aangezien de mannetjes met een kleinere staart nauwelijks nakomelingen zullen nalaten, zullen de genen voor zo’n kleinere staart langzaam uit de populatie verdwijnen, terwijl op lange termijn de staart van mannetjes steeds groter zal worden, aangezien vrouwtjes blijven kiezen voor de meest indrukwekkende staart. Dit is seksuele selectie in actie: selectie gebaseerd op variatie in voortplantingssucces, variatie die ontstaat door de partnervoorkeuren van de andere sekse. Vrouwelijke voorkeuren zullen de evolutie van mannelijke kenmerken sturen, en omgekeerd: mannelijke voorkeuren sturen de evolutie van vrouwelijke kenmerken. Op die manier kunnen heel opvallende secundaire geslachtskenmerken ontstaan in een soort, eigenschappen die natuurlijke selectie normaal zou weg selecteren, omdat ze het dier veel kwetsbaarder maken voor roofdieren, maar die toch blijven bestaan, aangezien ze een voortplantingsvoordeel bieden. De ‘prijs’ van de winnaar in de seksuele strijd is dus niet overleving, maar het nalaten van meer nakomelingen.
 
Zoals Darwin echter observeerde, zijn het bij de meeste soorten die zich seksueel voortplanten de vrouwtjes die de mannetjes selecteren, en niet omgekeerd. De mannetjes concurreren, met behulp van allerlei opvallende kenmerken, onderling om seksuele toegang tot vrouwtjes, en de vrouwtjes kiezen vervolgens met welke mannetjes ze al dan niet willen paren. Mannetjes kunnen concurreren via dreiggedrag en gevechten, daarbij gebruik makend van wapens zoals geweien, scherpe klauwen en sterke spieren, maar ze kunnen ook proberen vrouwtjes onder de indruk te brengen op een minder intimiderende manier: door voor hen te dansen, bijvoorbeeld, of door ander esthetisch vertoon, zoals het pronken met mooie veren of met ingewikkelde zangpatronen. Darwin stelde dat die opvallende mannelijke kenmerken en ornamenten zich hebben kunnen ontwikkelen precies doordat vrouwtjes er consequent voor kiezen met die mannetjes te paren die het grootst, sterkst, mooist uitgedost… zijn. Doordat vooral die succesvolle mannetjes hun erfelijke eigenschappen aan de volgende generaties doorgaven, konden die kenmerken zich in de loop van de evolutie steeds opvallender manifesteren en ontstonden fenomenen zoals de staart van de pauwhaan.
 
 
Darwin kleedde zijn beschrijvingen soms wat Victoriaans in en had geen goede verklaring voor die vrouwelijke kieskeurigheid, maar hij bleek het in de grond bij het rechte eind te hebben. Dat in soorten die zich seksueel voortplanten de seksen er anders uitzien en zich ook anders gedragen, komt door seksuele selectie: selectie ontstaan door partnerkeuze, waarbij de voorkeuren van de ene sekse (meestal de vrouwtjes) de ontwikkeling van de kenmerken van de andere sekse sturen. Waar die voorkeuren vandaan komen en waarom in zoveel (maar niet in alle) soorten de vrouwtjes de kieskeurige sekse zijn, werd echter pas in 1972 blootgelegd. Dat gebeurde door evolutiebioloog Robert Trivers [1]. Het drijvende principe, zo toonde Trivers aan, is de hoeveelheid ouderlijke investering door beide seksen. Hoe groter de minimumhoeveelheid tijd en energie die een dier moet steken in het voortbrengen van een levensvatbare nakomeling (bijvoorbeeld door zwangerschap en zogen), hoe selectiever het zal zijn bij de keuze van een seksuele partner. Het zal zich ondermeer richten op aanwijzingen van gezondheid en genetische kwaliteit. En inderdaad, opvallende kenmerken zoals een sierlijke staart of felle kleuren blijken tekens van genetische kwaliteit, net zoals symmetrie dat is. Dat komt doordat schadelijke genetische mutaties, parasieten en voedselgebrek de normale ontwikkeling van een organisme verhinderen. Door dergelijke kenmerken toont het mannetje aan het vrouwtje dat hij gezond is, zo gezond dat hij zich die kostbare eigenschappen kan veroorloven.[2] Omgekeerd zal de sekse die het minst investeert (bijvoorbeeld door alleen de bijdrage van sperma) veel minder kieskeurig zijn en onderling concurreren om seksuele partners. Individuen van deze sekse hebben immers weinig te verliezen en veel te winnen bij zo’n strategie: bij elke paring hebben ze de kans op extra nageslacht. Evolutionair is de regel eenvoudig: erfelijke neigingen die zorgen voor een gemiddeld groter nageslacht dan dat van je concurrenten zullen zich verspreiden over de volgende generaties. Als de ouderlijke investering van beide seksen inherent verschillend is (bijvoorbeeld doordat het vrouwtje een zwangerschap moet voldragen en daarna haar jongen zogen, terwijl het mannetje enkel sperma moet afleveren om nageslacht voort te brengen), zullen in de loop van de evolutie automatisch verschillende gedragsstrategieën ontstaan, doordat mannetjes en vrouwtjes hun voortplantingssucces op een verschillende manier konden verhogen. Sekse is daarbij niet van belang: wat telt is de mate van ouderlijke investering. Bij sommige soorten, zoals de zeenaald (verwant aan het zeepaardje) en de franjepoot (een strandvogel), investeert het mannetje meer dan het vrouwtje, doordat hij de eitjes uitbroedt. We vinden er ‘omgekeerde sekserollen’: de vrouwtjes zijn agressief, competitief en concurreren om seksuele toegang tot mannetjes. De mannetjes zijn terughoudend, seksueel kieskeurig en minder opvallend dan de vrouwtjes. Bij zoogdieren zijn vrouwtjes echter per definitie de meest investerende sekse. In overeenstemming met de theorie van ouderlijke investering zijn zoogdiersoorten met ‘omgekeerde sekserollen’ nog niet aangetroffen.
 
Door seksuele selectie kunnen we ook een aantal gemiddelde psychologische en seksuele verschillen tussen vrouwen en mannen verwachten, aangezien beide seksen in de loop van de evolutie, door hun ongelijke ouderlijke investering, hun reproductief succes op verschillende manieren konden verhogen. Een aantal patronen die we universeel bij de mens aantreffen, zoals meer moederzorg dan vaderzorg en een relatief grotere mannelijke neiging tot agressiviteit, competitiviteit en seksuele promiscuïteit, passen perfect binnen het verklaringskader van de seksuele selectietheorie.[3]
 
Bibliografie
 

  1. Trivers, Robert (1972). Parental Investment and Sexual Selection. In: Sexual Selection and the Descent of Man, 1871-1971, ed. Bernard Campbell. Chicago: Aldine
  2. Etcoff, Nancy (1999). Survival of the Prettiest: The Science of Beauty. Londen: Little, Brown & Company. Nederlandse vertaling door Irene Ketman (1999) Het recht van de mooiste. De wetenschap van mooi en lelijk. Amsterdam: Contact.
  3. Buss, David (2003). The Evolution of Desire: Strategies of Human Mating. Rev. ed. New York: Basic Books