Wat met boogvullingen (spandrels)?

Ed Hagen
Institute for Theoretical Biology, Humboldt-Universität zu Berlin
Constantijn Vermaut

Deze tekst werd vertaald met toestemming van de auteur. De oorspronkelijke Engelse versie is te vinden op http://www.anth.ucsb.edu/projects/human/epfaq/evpsychfaq_full.html

Evolutionaire aanpassing is een bijzonder en belangrijk begrip dat niet nodeloos moet worden ter hand genomen, en een bepaald effect mag niet zomaar als een functie worden bestempeld tenzij het duidelijk voortkomt uit een ontwerp en niet door het toeval. Wanneer een aanpassing geïdentificeerd wordt, dan moet deze aan geen hoger niveau van organisatie worden toegewezen dan vereist wordt door de bewijzen die voorhanden zijn. George C. Williams, eerste woorden uit Adaptation and Natural Selection, 1966.

Door dit argument dat George Williams in 1966 gemaakt had te herhalen, hebben een paar jongens uit Harvard (Gould en Lewontin 1979) enorm veel publiciteit gekregen door vast te stellen dat veel kenmerken van organismen geen aanpassingen waren maar slechts toevallige bijproducten. Dit is duidelijk zo, want de vage term 'kenmerk', 'trek' of 'karakteristiek' kan slaan op gelijk welk aspect van een organisme zoals gerommel in de maag, of snurken. Maar in tegenstelling tot wat de jongens uit Harvard nalieten te doen, stelde Williams een manier voor om het kaf van het koren te scheiden: aanpassingen moeten blijk geven van ontwerp.

Het criterium van Williams is zeer belangrijk. Zonder het criterium kan elke molecule, elke cel en elk weefsel een (vorm van) boogvulling (spandrel) zijn. Laten we een gedachtenexperiment doen. Een CAT scan maakt een gedetailleerd tweedimensionaal beeld van een doorsnede van het lichaam, zoals je een sinaasappel zou opensnijden en de net geopende oppervlakte zou fotograferen. Door een groot aantal 2D scans te nemen loodrecht over de lengte van het hele lichaam, en de gegevens van alle beelden in een computer te stoppen, kan je een verbazingwekkend driedimensionaal beeld vormen van de inwendige anatomische structuur, net zoals je een driedimensionaal beeld zou kunnen maken van de inwendige structuur vaneen sinaasappel door een groot aantal sneden te maken en elk ervan te fotograferen en alle tweedimensionale foto's in een driedimensionale software te laten verwerken.

Stel je nu voor dat een team wetenschappers die niets van anatomie afweten, een grote hoop CAT scans van een heel lichaam te pakken zouden krijgen, zodat alle weefsels in gedetailleerde doorsneden zouden zichtbaar worden. De wetenschappers zouden het lichaam dan beginnen analyseren op basis van de tweedimensionale beelden, zonder zich te realiseren dat de individuele scans tot een enkel 3D model kunnen gecombineerd worden. Elke wetenschapper krijgt dus een eigen 2D beeld om te analyseren los van alle andere. Elke wetenschapper ontwikkelt dan ingewikkelde statistische modellen van de patronen van licht en donker op haar versie, en noteert dus elegante vergelijkingen die de vormen en bochten van het beeld beschrijven. De statistiek en de vergelijkingen die het team ontwikkelt zijn wetenschappelijk verantwoord, een feitelijke beschrijving van heel het lichaam, maar het is een beschrijving zonder betekenis. De patronen die de CAT scans tevoorschijn brengt uit de weefsels, zijn, indien ze afzonderlijk bekeken worden, slechts afschaduwingen van de ware, onderliggende functionele organisatie dat het team niet heeft kunnen herkennen. Stel de verkeerde vragen, en haast alle gewone weefsels in een lichaam kunnen als boogvulling beschouwd worden. Stel de juiste vragen, en bijna alle normale weefsels in een lichaam zullen kunnen worden geplaatst in hun vitale, functionele rol in het overleven en de voortplanting van het organisme.

Maar wacht! Is het wetenschappelijk niet gevaarlijk, of op zijn minst gênant om functies te veronderstellen voor kenmerken die helemaal geen evolutionaire aanpassingen zijn? Niets daarvan. Zulke fouten zijn wetenschappelijk niet gevaarlijker dan het tegenovergestelde, namelijk functies niet herkennen wanneer ze bestaan. Zie hiervoor het volgende voorbeeld. Sommige weefsels achteraan de keel infecteren erg snel en worden (of werden) daarom frequent operatief verwijderd. Welk wetenschappelijk antwoord heb je nu liefst?

  1. Maak elke opmerking dat de stukjes weefsel (amandelen) een belangrijke functie vervullen belachelijk door luidop te benadrukken dat niet alle kenmerken evolutionaire aanpassingen zijn, of
  2. vorm en test zoveel mogelijk functionele hypotheses als je kan bedenken om zeker te zijn dat het verwijderen van de amandelen niet zal leiden tot blijvend letsel voor de patient?

 

Net als anatomisten zullen evolutionaire psychologen zich soms ook vergissen en functies toewijzen aan psychologische fenomenen die helemaal geen aanpassingen zijn (mijn eigen werk, Hagen, 1999, 2003, is hiervan een belangrijk voorbeeld) en soms zullen ze echte evolutionaire aanpassingen helemaal niet herkennen. In zekere zin vind ik het eigenaardig dat Gould, Lewontin of wie ook bang zou kunnen zijn van "gevaren en misvattingen" van wat in feite routinematig wetenschappelijk bedrijf is met een uitstekende staat van dienst: het voorstellen en testen van functionele hypothesen voor de structuur van het organisme. Op een ander niveau echter begrijp ik de bezorgdheid van Gould en Lewontin: Evolutionaire psychologie heeft ingebroken in de kathedraal van de geest en begrippen als 'seks', 'geweld' en 'competitie' gespoten over de geliefde boogvulling.

Maak geen vergissing, veel boogvulling, die evolutionaire psychologie als nevenproducten bestempelen, zijn erg belangrijk op zichzelf. Symons (1979), een van de uitvinders van evolutionaire psychologie, stelde bijvoorbeeld dat de capaciteit van vrouwen om een orgasme te krijgen een bijproduct is van een mannelijke aanpassing die het orgasme heeft ontwikkeld. Het is desondanks een ongeformuleerde premisse van evolutionaire psychologie, dat, wanneer men de geëvolueerde functionele organisatie van de hersenen niet kan herkennen, psychologie en de rest van de menswetenschappers, zoals ons team van misleide wetenschappers, veroordeeld zijn om slechts boogvulling te bestuderen.

Referenties
Gould SJ (1997) The exaptive excellence of spandrels as a term and prototype. Proceedings of the National Academy of Sciences 94: 10750-10755.