Wat is het verschil tussen evolutie en evolutietheorie?

Dominique Adriaens
Universiteit Gent, vakgroep biologie

Dikwijls worden de termen ‘evolutie’ en ‘evolutietheorie’ door elkaar gehaald. Dit ligt mede aan de basis van de twijfel bij sommige niet-evolutie-biologen over het al dan niet algemeen aanvaard zijn van de evolutietheorie.
 
WAT IS ‘EVOLUTIETHEORIE’?
De evolutietheorie steunt op de visie die Darwin had over het proces achter het ontstaan van soorten. Deze visie is ondertussen verfijnd door kennis over overerfbaarheid en de dynamiek van populaties van organismen. Kort samengevat stelt de evolutietheorie dat als gevolg van een natuurlijke selectie (in brede zin), bepaalde varianten van een soort binnen een populatie meer succes zullen kennen om zich voort te planten dan andere varianten. Dit gaat dan op voor planten, dieren, bacteriën, zwammen, ééncelligen, etc.
Als gevolg van dit proces, zullen nieuwe soorten ontstaan uit een gemeenschappelijke voorouder. Dit kan resulteren in min. drie mogelijke patronen:

  1. de nieuwe soorten hebben zich succesvol aangepast, elk aan hun nieuwe omgeving (en blijven dus elk als soort bestaan)
  2. één soort heeft zich aangepast aan de wijzigende omgeving, maar de andere niet (in dit geval blijft slechts één soort over die verschillend is van de voorouder)
  3. de aanpassingen aan de veranderende omgeving gebeurt niet snel genoeg om zich met voldoende individuen te kunnen voortplanten (en de soort sterft dan uit).

 
Deze mogelijke patronen die aanleiding kunnen geven tot nieuwe evolutieve lijnen (elke nieuwe soort kan op zijn beurt terug aanleiding geven tot andere soorten), vertonen dus een vertakkend patroon waarbij elke tak een nieuwe soort is, en elke knoop in die vertakking een gemeenschappelijke voorouder van nieuwe soorten. Korte takken zijn dan soorten die snel zijn uitgestorven, lange takken zijn soorten die een lange evolutieve geschiedenis kennen. Je kan dit patroon dus voorstellen als een boom (of struik), waarbij dat takken verder verwijderd van de wortel later zijn ontstaan (er is dus een tijdsas verbonden aan deze boom). In evolutief onderzoek noemt men een dergelijke boom van verwantschappen tussen soorten (maar ook tussen groepen soorten) een ‘cladogram’. Zo kan men een cladogram opstellen voor alle groepen organismen, zoals bijvoorbeeld alle soorten binnen de onderfamilie van de Darwinvinken, of alle families aan vinken binnen de orde van de zangvogels (waartoe deze Darwinvinken behoren), maar ook van alle grote groepen dieren (zoals bijvoorbeeld vogels) binnen het dierenrijk.
 
WAT IS DAN ‘EVOLUTIE’?
Een cladogram, zoals hierboven vermeld, geeft een beeld van wat de evolutie is geweest van een bepaalde groep. In het voorbeeld van het cladogram van alle soorten Darwinvinken, geeft dit een beeld over de verwantschap tussen de verschillende soorten Darwinvinken met een hoge snavel (dus diegene die zich voeden met hard voedsel) ten opzichte van die met een andere snavelvorm. Dit leert ons bijvoorbeeld of alle Darwinvinken met een hoge snavel afkomstig zijn van éénzelfde gemeenschappelijke voorouder, of eerder onafhankelijk van elkaar, meerdere keren zijn ontstaan uit een voorouder met een kleine snavel. Belangrijk is wel dat een dergelijk cladogram ons alleen iets leert over de verwantschappen van enkel die soorten die in de voorafgaande analyse (om tot het cladogram te komen) werden opgenomen. Dit wil zeggen dat

  1. dit niet een volledig beeld biedt van de evolutie van de Darwinvinken (daarvoor moet men ook een beeld hebben van de selectieprocessen en ecologische omstandigheden die aan de basis liggen van het ontstaan van die soorten, enz.)
  2. het levert ook geen informatie op over soorten die niet in de analyse zijn opgenomen (bvb. soorten Darwinvinken die uitgestorven zouden zijn, en waarvan de fossielen niet gekend zijn).

 
Dit verklaart waarom een gekend patroon van evolutieve verwantschap van een bepaalde groep kan veranderen naarmate men nieuwe informatie ter beschikking heeft. Het vertakkingspatroon in een cladogram kan namelijk grondig door elkaar gegooid worden als men nieuwe informatie aan de analyse toevoegt. Vandaar dat bijvoorbeeld de vondst van een nieuw fossiel de aanleiding kan zijn tot het formuleren van een nieuw beeld op de evolutie van de groep waartoe dit fossiel behoort. Maar, dit impliceert niet dat dit eveneens een nieuw beeld werpt op de evolutietheorie! Ongeacht welk cladogram men verkrijgt, de manier waarop de ‘takken’ ontstaan in een dergelijke evolutieve boom steunt steeds op de processen zoals beschreven in de evolutietheorie.
 
TOONT WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK AAN DAT DE EVOLUTIETHEORIE STEEDS MOET AANGEPAST WORDEN?
Neen! Nieuwe en uitgebreidere informatie leert ons twee belangrijke zaken:

  1. experimenteel onderzoek bevestigt steeds de evolutietheorie, m.b.t. het ontstaan van nieuwe soorten
  2. de heersende hypothesen over evolutieve verwantschappen, en dus evolutie, van bepaalde groepen organismen, dienen bevestigd te worden met meer informatie.