Wat hebben creationisten te zeggen over neanderthalers?

Jim Foley
Wout Duthoo

Creationisten wijzen er vaak en bovendien terecht op dat Neanderthalers menselijk waren, maar ze hebben de neiging overeenkomsten tussen de Neanderthaler en de moderne mens sterk te overdrijven.
In 1982 schreef Parker bijvoorbeeld het volgende:
Creationisten uit die periode [rond 1860] wierpen op: ‘Een ogenblikje. Neanderthalers zijn eigenlijk gewone mensen, waarvan er enkelen aan een botziekte leden’. Tegenwoordig delen de evolutionisten en creationisten dezelfde mening: Neanderthalers waren eenvoudigweg mensen, niet méér verschillend van de mensen die vandaag leven dan dat mensen van één bepaald volk verschillen van een ander volk. Parker in (Morris & Parker, 1982)
Ook Huse concludeerde iets gelijkaardigs:
Tegenwoordig wordt de Neanderthaler geclassificeerd onder de noemer Homo Sapiens, en aldus gezien als volledig menselijk. (Huse, 1983)
Maar eigenlijk worden Neanderthalers gewoonlijk geclassificeerd als Homo Sapiens Neanderthalensis, een subsoort van de mens, om de opvallende, consistente verschilpunten met de Homo Sapienste onderstrepen, zoals onder andere hun zware wenkbrauwboog, hun lange, lage schedel en hun robuuste skelet. (Enkele wetenschappers stellen zelfs dat het contrast groot genoeg is om te kunnen spreken van een eigen, afzonderlijke soort, de Homo Neanderthalensis.) Evolutionisten uit de vorige eeuw beweerden al terecht dat deze verschillen tussen de Neanderthaler en de hedendaagse mens echt bestonden. Maar de creationisten hielden voet bij stuk en opperden dat de Neanderthalers gewone mensen waren, en dat de verschilpunten het resultaat waren van verschillende ziektes of andere omgevingsfactoren. Zij hadden echter ongelijk. Wanneer Parker dus schrijft dat de creationisten dit verhitte debat wonnen, kan hem geschiedenisvervalsing verweten worden.
Niettegenstaande wetenschappers in de vorige eeuw het tegendeel bewezen hadden, geloven veel creationisten vandaag verrassend genoeg nog steeds dat Neanderthalers gewoon moderne mensen waren, misvormd door ziektes als artritis, syfilis of rachitis, ook wel bekend als ‘Engelse Ziekte’. Het is waar dat enkele Neanderthalers teruggevonden zijn met tekenen van gezondheidsproblemen zoals artritis, maar dit geldt in geen geval voor alle ontdekte exemplaren. Neanderthalers hebben bovendien erg veel distinctieve kenmerken, en er is geen enkele reden om aan te nemen dat bovenstaande, of mogelijke andere ziektes vele, laat staan al deze kenmerken zouden kunnen veroorzaken op één enkel, laat staan op alle individuen. De huidige moderne kennis en ervaring spreken dan ook de opvatting tegen dat ziekte een oorzaak zou zijn van de typische kenmerken van de Neanderthaler, gezien dezelfde ziektes er niet voor zorgen dat de moderne mens op een Neanderthaler gaat lijken.
In het begin van de 19de eeuw beweerde onder andere de bekende patholoog Rudolf Virchow dat het eerste teruggevonden fossiel van een Neanderthaler er een was van een persoon die leed aan rachitis. Zoals Trinkaus en Shipman (1992) echter duidelijk maken, zou Virchow, een expert op het vlak van rachitis, de eerste moeten geweest zijn om te realiseren hoe ridicuul en ongeloofwaardig deze diagnose wel was. Mensen die lijden aan rachitis zijn immers ondervoed en hebben een gebrek aan calcium, en hun botten zijn zo zwak dat zelfs louter het gewicht van het eigen lichaam zou volstaan die beenderen te doen buigen. De botten van die eerste Neanderthaler waren echter ongeveer 50 % dikker dan die van de modale moderne mens, en behoorden duidelijk toe aan een uitzonderlijk atletisch en gespierd individu.
Lubenow (1992) bouwde voort op het werk van Virchow en Ivanhoe (1970) en stelde dat de specifieke kenmerken van wat men Neanderthalers noemt, veroorzaakt waren door een ijstijd, die zou hebben plaatsgevonden kort na de zondvloed. (Hetzelfde geldt volgens hem ook voor de Homo Erectus en de archaïsche Sapiens.) De combinatie van de voortdurende zware bewolking, het donkere, koude en vochtige klimaat, de grotere behoefte te schuilen en zware kleren te dragen, en een gebrek aan vitamine D, nodig voor een normale botontwikkeling, zouden kunnen geleid hebben tot ernstige rachitis.
Deze verklaring valt om verschillende redenen te weerleggen:
 

  • Rachitis leidt niet tot de morfologie van een Neanderthaler, noch tot die van een Homo Erectus. Uit verschillende bronnen (Reader, 1981; Tattersall, 1995) wordt duidelijk dat het oorspronkelijke skelet van een Neanderthaler anders was dan gelijk welk tot op heden gekend of ooit gedocumenteerd skelet, ook wanneer men vergeleek met skeletten uit een eeuw waarin rachitis een vaak voorkomende ziekte was.
  • Sporen die wijzen op rachitis zijn erg gemakkelijk terug te vinden, vooral op de groeiende uiteindes van de lange botten van het lichaam. Tot op heden werd, voor zover bekend, nog geen enkele evidentie hiervoor gevonden in een Neanderthaler of Homo Erectus.
  • Ook Virchow zelf beweerde niet dat rachitis de enige oorzaak vormde. Wel concludeerde hij in 1872 dat het eerste mannelijke fossiel van een Neanderthaler aan rachitis geleden had in zijn kindertijd, daarna enkele zware hoofdwonden opgelopen had en op nog latere leeftijd daarbovenop met chronische artritis te maken had gekregen. Dat een hele populatie eenzelfde ziekteparcours zou hebben afgelegd, lijkt op zijn zachtst gezegd niet echt geloofwaardig, maar toch blijft Lubenow koppig volhouden dat deze diagnose even valide is vandaag als wanneer [Virchow] hem eerst maakte
  • De lange botten van de Neanderthaler zijn, net zoals bij rachitisslachtoffers, vaak meer gebogen dan normaal. Maar terwijl rachitis leidt tot een zijwaartse kromming van het dijbeen, buigen de dijbenen van de Neanderthaler naar achteren (Klein, 1989).
  • Mensen kunnen moeilijk de hele tijd in hun schuilplaats gebleven zijn. Voor het verzamelen van voedsel waren ze immers genoodzaakt lange tijd buiten door te brengen (waarschijnlijk veel langer dan de meeste moderne stadsmensen).
  • Fossielen die de meest extreme verschillen met de moderne mens vertonen, zoals die van Homo Erectus, worden vooral gevonden in regio’s als Afrika en Java, die steeds een tropisch klimaat gekend hebben. Dat lijkt het omgekeerde van wat op basis van Lubenows hypothese zou voorspeld kunnen worden.
  • Creationisten beweren gewoonlijk dat het grootste deel van het fossielenbestand bedekt is geweest door de zondvloed uit het bijbelse Genesisverhaal van Noah. Er zijn verschillende honderden fossielen teruggevonden van mensen die na de zondvloed leefden, vermoedelijk in een periode met een algemeen lage populatie en weinig fossilisatie. Waarom vindt men dan niet, onder die teruggevonden fossielen, een veel groter aantal fossielen van mensen die voor de zondvloed geleefd hebben?

 
Lubenow haalt bovendien aan dat de moderne wetenschappers geen rekening houden met rachitis als een mogelijke oorzaak van ‘Neanderthalisme’, omdat het een ziekte betreft die tegenwoordig zo goed als onbekend is. Dit is echter niet waar. Hoewel het helemaal niet zo vaak voorkomt als vroeger, kent rachitis naast een gebrek aan vitamine D ook nog andere oorzaken, en wordt het wel nog vastgesteld. Informatie over rachitis maakt dan ook standaard deel uit van medische tekstboeken en kan gemakkelijk op het internet worden gevonden: de daar beschreven symptomen vertonen evenwel geen duidelijke overeenkomsten of linken met het skelet of de schedel van de Neanderthaler.
Ironisch genoeg blijkt één van de beste weerleggingen van de hypothese dat ‘Neanderthalisme’ veroorzaakt zou zijn door ziektes als rachitis, syfilis of artritis, afkomstig van een creationistisch auteur, Jack Cuozzo (1998, pp. 275-279). Cuozzo documenteert nauwgezet dat de symptomen van deze ziektes weinig gelijkenissen kennen met de kenmerken van Neanderthalers. (Voor meer info, kun je de review van Cuozzo’s boek Buried Alive raadplegen, van de hand van Colin Groves) ( http://www.talkorigins.org/faqs/homs/cuozzo_cg.html)
Creationisten laten soms doorschemeren dat een paper van Straus en Cave (1957) aantoonde dat Neanderthalers identiek waren aan de moderne mens. Straus en Cave haalden immers het stereotype onderuit, gecreëerd door Boule, dat stelde dat Neanderthalers half rechtop lopende aapmensen waren, gekenmerkt door een schuifelende gang en een uiteenlopende grote teen. Ze maakten duidelijk dat hun houding niet verschilde van de onze. Hun conclusie had aldus enkel betrekking op de houding van de Neanderthaler, en de auteurs beweerden geenszins dat de Neanderthalers identiek waren aan de moderne mens. Integendeel, ze stelden het tegenovergestelde:
Het valt niet te ontkennen dat zijn ledematen, alsook zijn schedel, enkele distinctieve kenmerken vertonen - kenmerken die, allen samengenomen, hem van alle groepen van de moderne mens onderscheiden. Anders gezegd, zijn ‘volledig morfologische patroon’, om het met de woorden van Le Gros Clark (1955) uit te drukken, verschilt van dat van de ‘sapiens’ mens. (Straus, Jr., & Cave, 1957)
Op de tentoonstelling van Neanderthalers in het museum van het ICR (Institute for Creation Research) staat (of stond alvast) het volgende te lezen:
Vele kenmerken van Neanderthalers zijn erg gelijkaardig aan die van oudere mensen die vandaag leven. Aangezien de eerste generaties na de zondvloed en Babel vaak een lang leven kenden, zijn die kenmerken misschien wel in de eerste plaats te wijten aan ouderdom...
Feiten bewijzen het tegendeel: de distinctieve kenmerken van Neanderthalers, in de eerste plaats hun stevige botten en krachtige spieren, lijken juist erg weinig overeenkomsten te vertonen met die van oudere mensen. Dit argument wordt nog minder geloofwaardig wanneer men in rekening brengt dat ook kinderen van een Neanderthaler distinctieve kenmerken vertonen. Diegene die ooit bovenstaande tekst neerpende, denkt waarschijnlijk dan ook dat Neanderthalers gewone moderne mensen waren die aan artritis leden.
Op zijn minst twee evolutionaire wetenschappers lieten de idee heropleven dat de morfologie van een Neanderthaler het resultaat kan zijn van aangeboren ziektes als rachitis (Ivanhoe, 1970) of syfilis (Wright, 1971). Volgens Day (1986) werd geen van beide ideeën later aanvaard, bij gebrek aan volwaardige ondersteuning. Deze beweringen leken dan ook geruisloos en zonder veel ophef te verdwijnen, behalve onder creationisten, die deze namen vaak citeren. Gish (1985), een creationist, gaat desalniettemin nog een stap verder, wanneer hij impliceert dat zelfs de wetenschap dit soort stellingen aanvaardt:
Men heeft nu geconcludeerd dat deze primitieve kenmerken van Neanderthalische mensen niet genetisch, maar eerder pathologisch totstandkwamen.(Gish, 1985)
Straus en Cave (1957) schreven deze opmerkelijke bewering over Neanderthalers neer:
Indien ze konden gereïncarneerd worden en fris gewassen, geschoren en in moderne kledij op de metro in New York worden gezet, valt het sterk te betwijfelen of ze meer aandacht zouden trekken dan sommige andere inzittenden.
Dit citaat zou aldus kunnen aan de oorsprong gelegen hebben van het creationistische argument dat Neanderthalers ‘slechts gewone mensen’ waren (Morris & Parker, 1982). Toch is dit niet echt wat er letterlijk te lezen valt. Iedereen die ooit eens de New Yorkse metro nam, zal het waarschijnlijk eens zijn met de stelling dat de Neanderthaler er dan wel erg vreemd uit moet zien vooraleer hij niet langer aan het erg lakse criterium van Straus en Cave zou voldoen. Gish (1985) verdraait de uitspraak dan ook, wanneer hij stelt dat een Neanderthaler in maatpak gewoon over straat zou kunnen lopen, zonder meer aandacht te trekken dan gelijk welk ander persoon. Die bewering lijkt alvast niet te kloppen.
Johanson en Edey (1981) breiden dit voorbeeld uit naar andere hominiden, en schreven dat wanneer je een Homo Erectus op de metro plaatst, mensen hem eens achterdochtig zouden bekijken. Plaats je een Homo Habilis op de metro, en mensen zouden zich waarschijnlijk naar de andere kant van het rijtuig verplaatsen. Berra (1990) beweert dat wanneer [de Neanderthaler] volledig opgesmukt, geschoren en in maatpak gestoken wordt, hij waarschijnlijk zou kunnen doorgaan als getuige van Jehova.
Trinkaus en Shipman (1992) trachten de bewering dat Neanderthalers niet meer verschillen van de moderne mens dan verschillende levende rassen onderling, te weerleggen, onder andere in de volgende quote:
Slechts erg zeldzaam zou men onder de huidige mensen enkele individuen vinden die één, of misschien enkele van de anatomische karakteristieken met de Neanderthaler delen, maar er kan geen enkele mens, laat staan een hele populatie, teruggevonden worden die de volledige constellatie van eigenschappen bezit die een Neanderthaler definieert. (Trinkaus & Shipman, 1992, pg. 412)
Enkele creationisten, zoals Doug Sharp (1997), wierpen de stelling op dat Neanderthalers in het recente verleden hebben bestaan. Het meest geciteerde voorbeeld betreft een Neanderthaler, die men denkt teruggevonden te hebben met (of soms in) een maliënkolder. Sharp vermeldt bovendien ook een beschrijving van een nog levende Neanderthalerachtige mens, die gevonden werd in de Filippijnen (Nature, December 8 1910, 85:176). Beide rapporteringen zijn zo kort, slechts één enkele paragraaf, dat Sharp ze volledig overneemt. Het probleem met deze beweringen is dat ze gemaakt zijn in een periode waarin Neanderthalers veel minder gekend en bestudeerd waren dan vandaag, en bovendien aangebracht zijn door auteurs die waarschijnlijk niet persoonlijk bekend waren met fossielen van een Neanderthaler. Er was begin de twintigste eeuw immers een tendens om elke schedel met een wenkbrauwboog of een terugwijkend voorhoofd als een Neanderthaler te classificeren (Trinkaus & Howells, Scientific American, December 1979). Deze tendens wordt perfect geïllustreerd in de rapportering van de Neanderthaler in maliënkolder, waarin ook sprake is van een wetenschapper die recent een Australische Aboriginal als Neanderthaler had geclassificeerd. Het lijkt onnodig te vermelden dat een dergelijke bewering vandaag weggelachen zou worden. Dergelijke oude observaties, die geen reviewproces ondergingen, slecht gedocumenteerd waren en evenmin ondersteund worden door hedendaagse kennis, zijn even waardeloos als evidentie voor recente Neanderthalers. (Zie ook de persoonlijke respons van de auteur Jim Foley aan het adres van Sharp, die op zijn website bovenstaande tekst had becommentarieerd.) (http://www.talkorigins.org/faqs/homs/armor.html)
In 1998 publiceerde de creationist Jack Cuozzo zijn boek, getiteld Buried alive, waarin hij wou hardmaken dat Neanderthalers eigenlijk mensen waren, die gedurende honderden jaren geleefd hadden. Aldus verklaarde hij hun schedelkenmerken door de veranderingen die normaal gebeuren in de schedels van de ouder wordende, moderne mensen te extrapoleren. (Volg deze link om meer te lezen over zijn boek en gerelateerde informatie: http://www.talkorigins.org/faqs/homs/buriedalive.html)
Over deze tekst Deze tekst werd vertaald met toestemming van de auteur van http://www.talkorigins.org/faqs/homs/a_neands.html