Waarom Intelligent Design geen wetenschappelijk alternatief is voor de evolutietheorie

Stefaan Blancke
Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap, Universiteit Gent

Intelligent Design – intelligent ontwerp in het Nederlands – is de opvatting dat bepaalde biologische fenomenen zodanig complex zijn dat we hun bestaan niet kunnen verklaren aan de hand van geleidelijke evolutie door natuurlijke selectie (en andere erkende evolutionaire mechanismen, zoals seksuele selectie). Deze fenomenen, tegenwoordig vooral op cellulair niveau gezocht, kunnen volgens aanhangers van Intelligent Design slechts het werk zijn van een intelligent ontwerper (“an intelligent agent”, “an intelligent designer”). Officieel spreken de meeste ID’ers zich niet uit over de vraag naar de identiteit van deze ontwerper. Mochten ze een natuurlijke intelligente ontwerper op het oog hebben, bijvoorbeeld een superieur intelligente bewoner van Pluto, dan kunnen wetenschappers dit nog onderzoeken. Het zal echter duidelijk worden dat ze wel degelijk de bovennatuurlijke Schepper op het oog hebben zoals we die kennen uit de grote monotheïstische godsdiensten.

We zullen aantonen dat, hoewel voorstanders van ID de wetenschappelijke schijn proberen hoog te houden, ID slechts de zoveelste aanpassing van het creationisme is aan de juridische context in de Verenigde Staten. We zien dan ook steeds dezelfde creationistische retoriek opduiken in de ID-literatuur, met nauwelijks vernieuwende elementen. Uit dit alles zal blijken dat de identiteit van de intelligente ontwerper helemaal niet zo vaag is als de aanhangers van ID ons willen laten geloven. ID is een vorm van creationisme, een geloof in een opvatting die niet wetenschappelijk ondersteund kan worden; meer nog, die manifest in strijd is met wetenschappelijke inzichten waarover grote consensus bestaat.

De argumenten voor Intelligent Design (of was het tegen evolutietheorie?)

Laten we eerst eens kijken wat de voorstanders zelf over Intelligent Design te zeggen hebben. In Of Pandas and people, het biologiehandboek van de ID-beweging, vinden we in de Glossary de volgende definitie: “Intelligent Ontwerp (oorzaak) – Elke theorie die een actie, functie of structuur van een object toeschrijft aan de creatieve, geestelijke talenten van een handelend persoon. In de biologie, de theorie dat biologische organismen hun ontstaan te danken hebben aan een intelligentie die aan hun bestaan vooraf gaat.”[1] In het boek zelf lezen we onder andere dat “ID betekent dat verscheidene levensvormen abrupt ontstaan zijn door het ingrijpen van een intelligent wezen, met hun specifieke kenmerken al volledig aanwezig – vissen met vinnen en schubben, vogels met veren, bekken en vleugels enz.”[2] Aanwijzingen voor het bestaan van een intelligent ontwerper vinden ze vooral in de functionele complexiteit van organische systemen. Een bekend voorbeeld is het oog, maar ID’ers gaan tegenwoordig liever de biochemische toer op. Het bacterieel zweepstaartje, het flagellum, is hun stokpaardje. In Pandas doen de auteurs expliciet een beroep op onze “universele ervaring” dat complexe zaken ontworpen zijn door een intelligent iemand. Die “sterke analogie” is meteen het enige echte argument voor het bestaan van een “meesterlijke intelligentie” (Davis, Kenyon & Thaxton 1993: 85).[3]

Er is heel wat mis met deze redenering. Het argument is immers niets anders dan een moderne vertaling van het achterhaalde ontwerpargument. We vinden het al terug bij Plato, maar het is het meest bekend in de versie van William Paley uit 1802. Waar Paley onder meer de vergelijking maakte tussen een uurwerk en een oog, maken aanhangers van ID de analogie tussen muizenvallen en bacteriële zweepstaartjes (Behe 2006) of tussen biochemische systemen en automotoren (Davis, Kenyon & Thaxton 1993). De boodschap is echter dezelfde: biologische functionele complexiteit (adaptaties) wijst op de interventie van een superieure intelligentie. Maar we beschikken al over een adequate verklaring voor dergelijke complexiteit, namelijk de evolutietheorie. Sinds Darwin (1859) weten we dat functionele complexiteit kan ontstaan door een samenspel van mutatie, selectie en accumulatie. Er is dus geen a priori reden om onder de indruk te zijn van de ingewikkelde biochemische systemen en daarom de interventie van een superieure ontwerper te veronderstellen. Het is niet omdat wetenschappers er nog niet toe gekomen zijn om voor één welbepaald systeem gedetailleerde evolutionaire verklaringen uit te werken, dat er geen verklaringen zouden zijn. Onverklaard is niet hetzelfde als onverklaarbaar.

Dit heeft twee belangrijke gevolgen. Ten eerste herleidt dit argument de intelligente ontwerper tot een soort ‘god-of-the-gaps’, een god van de hiaten. De ontwerper wordt immers alleen nog daar ingeroepen waar wetenschappelijke kennis (voorlopig) tekortschiet. Al moeten we er meteen aan toevoegen dat de werkelijke ‘gaps’ zich vaker bevinden in de kennis van de ID-voorstanders dan in de wetenschappelijke kennis. Soms is een (gedeeltelijke) evolutionaire verklaring reeds voorhanden en blijken ze daar eenvoudigweg niet van op de hoogte. Soms weigeren ze resoluut dergelijk bewijsmateriaal te aanvaarden. En soms is het simpelweg een kwestie van gebrek aan verbeelding: ze kunnen zich niet voorstellen dat die ‘gaps’ zijn (of zullen worden) gedicht, en daarom denken ze dat dit onmogelijk is (argument vanuit persoonlijk ongeloof).

Ten tweede kunnen we het ontwerpargument, zoals we het terugvinden in de “onherleidbare complexiteit” van Michael Behe of de “complexe gespecificeerde informatie ” van William Dembski , herkennen als een louter negatief argument voor het bestaan van de intelligente ontwerper. Wie vandaag beweert dat biologische functionele complexiteit niet te verklaren is, beweert eigenlijk dat zij niet te verklaren is. En hierdoor wordt het enige positieve element van Intelligent Design, het enige bewijs voor een ontwerper, herleid tot een negatief argument (argumentum ad ignorantiam). En het is lang niet het enige…

Argumenten tegen de evolutietheorie: ID als creationisme

Negatieve argumentatie heeft pas zin wanneer je een model van twee exhaustieve verklaringen hanteert, d.w.z. een model waarbij er geen andere opties zijn. Dit is een oud gebruik bij creationisten. Volgens hen heb je aan de ene kant creationisme en aan de andere kant evolutietheorie. Andere verklaringen zijn volgens hen nauwelijks denkbaar. Vanuit dat perspectief is elk argument tegen het ene model, evolutie, uiteraard meteen een argument vóór het andere. Eenmaal dit concept wordt aanvaard, hoeven creationisten hun eigen zaak niet eens meer met positieve argumenten te bepleiten. Het volstaat evolutie onderuit te halen. Creationisme blijft dan vanzelf als enige optie over (Morris 1974a: 8; Wysong 1976: 30; Gish 1979: 32).

Creationisten beschikken over een arsenaal aan argumenten tegen de evolutietheorie dat ze telkens herhalen. Eén van de favoriete argumenten van jonge aarde creationisten (mensen die geloven dat God de aarde een zesduizend jaar geleden heeft geschapen) is het wijzen op, jawel, complexe biochemische systemen. In 1974 reeds schreef Henry Morris, één van de voornaamste auteurs van de moderne creation science, dat “een code om te groeien [DNA] een intelligente planner vereist”, “een intelligente codeerder”, “een programmeur”. [4] Het gebruik van het ontwerpargument tegen de evolutietheorie is dus niet nieuw, integendeel. Voorstanders van ID hebben er enkel hun hoofdthema van gemaakt. Het is echter niet het enige argument dat ze hebben overgenomen van het creationisme. Zowat elk argument dat ID-aanhangers gebruiken om de evolutietheorie in twijfel te trekken, vind je terug in de creationistische literatuur uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Een paar voorbeelden:

  • hiaten in het fossielenbestand (vb. Morris 1974a: 78; Morris 1974b: 88; Gish 1979 t.o.v. Johnson 1991: 45; Davis, Kenyon & Thaxton 1993: 91; Dembski 1999 : 113)
  • het fictieve onderscheid tussen micro- en macro-evolutie, waarbij alleen de eerste vorm wordt aanvaard (vb. Morris 1974b: 16; Wilder-Smith 1981: 123 t.o.v. Johnson 1991: 32; Davis, Kenyon & Thaxton 1993: 19; Behe 2006: 14-15)
  • in twijfel trekken van homologieën als bewijs voor evolutie (vb. Morris 1974a: 69 t.o.v. Davis, Kenyon and Thaxton 1993: 133; Wells 2000: 59)
  • de evolutietheorie afschilderen als een vorm van geloof (vb. Morris 1974b: 22, 26 t.o.v. Johnson 1991: 83, 123)
  • goochelen met waarschijnlijkheden om de (vermeende) onmogelijkheid van de evolutietheorie te demonstreren (vb. Wysong 1976:78 t.o.v. Davis, Kenyon & Thaxton 1993: 146; Dembski 1998, Behe 2006: 94)

Daarenboven zijn zowel jonge aarde creationisten als voorstanders van ID uiterst kundig in het verkeerd voorstellen van de evolutietheorie. Beide groepen stellen bijvoorbeeld verkeerdelijk dat evolutie een proces is van louter toeval. Vervolgens maken ze dit idee belachelijk, in de aard van: de kans dat complex leven door toeval uit materie ontstaat, is zo groot als de kans dat een schroothoop in een Boeing 747 verandert nadat er een tornado is doorheen geraasd (vb. Johnson 1991: 104) [5]. Er is echter geen enkele bioloog die dit idee verdedigt. Natuurlijk is de kans ontzettend klein dat louter toeval complexe functionaliteit kan voortbrengen. Keer op keer hameren wetenschappers er dan ook op dat de evolutie een spel van toeval en noodzaak is. Mutaties gebeuren willekeurig, maar het is de omgeving die bepaalt welke mutaties bewaard en doorgegeven worden. En op die mutaties kunnen dan weer nieuwe mutaties optreden, die dan opnieuw worden geselecteerd, enz. Op die manier kan er wel degelijk functionele complexiteit door natuurlijke evolutie ontstaan. [6] Het ziet eruit alsof het ‘van bovenaf’ ontworpen is, maar het is ontstaan door een blind, niet doelgericht proces.

Argumenten tegen wetenschap: ID als science stopper

Net zoals jonge aarde creationisten halen ID-aanhangers met veel enthousiasme uit naar de evolutietheorie. Ook zij doen dat vanuit het perspectief van de twee exhaustieve modellen. Dit verklaart waarom we binnen de ID-beweging publicaties vinden met titels zoals Darwin on trial, Icons of evolution van Jonathan Wells (waarin die veronderstelde iconen door het slijk worden gehaald) of Darwin’s black box van Michael Behe. ID-aanhangers hebben het concept echter een klein beetje aangepast . Ze spreken niet meer over creation en creation science, maar over intelligent design en theistic science. Daarbij bestrijden ze niet alleen de evolutietheorie, maar ook het naturalisme waarop wetenschap steunt. (Pennock 1999; Sarkar 2007) Volgens de voorstanders van ID schiet de evolutietheorie onmiskenbaar tekort als verklaring voor bepaalde natuurlijke fenomenen. Nochtans blijven wetenschappers de evolutietheorie resoluut verdedigen. Volgens ID-aanhangers Johnson en Plantinga is hier sprake van geloof. Alleen het “dogma van het naturalisme” weerhoudt wetenschappers ervan de voor de hand liggende oplossing te aanvaarden: dat de wetenschap ruimte moet laten voor het bovennatuurlijke. (Johnson 2001; Plantinga 2001)

De problemen met deze positie zijn legio. Filosofen en wetenschappers hebben dan ook brandhout gemaakt van deze oproep tot een theïstische wetenschap. Ze wijzen er bijvoorbeeld op dat bovennatuurlijke wezens per definitie boven de natuur staan. Als ze bestaan, zijn ze niet gebonden aan natuurwetten. Bovennatuurlijke wezens zijn dan ook uiterst mysterieus voor ons. Wij kunnen immers slechts op natuurlijke wijze kennis verwerven (op basis van natuurwetten en natuurlijke processen) en kunnen daarom het bovennatuurlijke niet controleren of testen. Evenmin kunnen we degelijke voorspellingen doen aan de hand van bovennatuurlijke verklaringen. We weten niet wat een bovennatuurlijke entiteit wil of kan doen. We hebben immers geen idee van hun intenties of hun capaciteiten en kunnen dus nooit besluiten dat een bovennatuurlijke entiteit aan het werk is (Pennock 1999; Pennock 2001; Sarkar 2007; Sober 2008). Omdat we geen methodologische grenzen kunnen trekken aan bovennatuurlijke verklaringen, zouden we ze telkens kunnen gebruiken wanneer we een natuurlijke verklaring schuldig blijven. Hierdoor wordt het bovennatuurlijke een ‘one-size-fits-all’- verklaring (Pennock 1999: 292). Het wetenschappelijk onderzoek wordt lamgelegd. Daarom mag het bovennatuurlijke nooit in de wetenschappen terecht komen: het zou meteen het einde ervan betekenen. De ‘intelligent designer’ is een science stopper.

Besluit

Voorstanders van ID willen niet als jonge aarde creationisten worden beschouwd (o.a. Johnson 1991: 14; Dembski 1999: 247-252; Behe 2006: 5). Ze klampen zich niet vast aan de historische waarheid van de Bijbel en aanvaarden dat de aarde miljarden jaren oud is. Ook spreken ze zich niet uit over de identiteit van de ontwerper. Creationisme is geloof, ID wetenschap. Deze verklaringen overtuigen echter niet. ID is een negatief programma. Het is vooral gericht tegen de evolutietheorie. Het weinige positieve dat aanhangers van ID naar voren brengen bestaat in essentie uit negatieve argumenten; bovendien is zowat elk argument tegen de evolutietheorie terug te vinden bij jonge aarde creationisten. Deze negatieve manier van argumenteren is slechts overtuigend als je maar twee alternatieven naar voren schuift, eveneens een tactiek ontleend aan de creationisten. Daar ID in principe leidt tot het opschorten van wetenschappelijk onderzoek kunnen we het bezwaarlijk wetenschap noemen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat er, na meer dan tien jaar en ondanks miljoenen dollars, nog steeds geen sprake is van een wetenschappelijk onderzoeksprogramma dat gebaseerd is op ‘intelligent ontwerp’ (Forrest & Gross 2007).’

Intelligent design is niet ontstaan uit een wetenschappelijke bezorgdheid om de veronderstelde tekortkomingen in de evolutietheorie. ID is slechts de meest recente ‘mutatie’ van het creationisme dat zich probeert aan te passen aan de juridische omgeving van de Verenigde Staten. Het is vooral een negatief programma dat erop gericht is de evolutietheorie bij een breed publiek in een slecht daglicht te stellen. ID heeft geen duidelijk onderzoeksprogramma en legt met zijn ‘antwoorden’ in principe het wetenschappelijk onderzoek lam. Met ID hadden de creationisten gehoopt de scheiding tussen kerk en staat te omzeilen en het creationisme alsnog in de lessen biologie te introduceren. Tevergeefs. In 2005 maakte rechter Judge E. Jones de wetenschappelijke pretenties van ID met de grond gelijk. En, zoals we hebben gezien, is dit volkomen terecht.

Voetnoten

  1. “Intelligent design (cause): Any theory that attributes an action, function, or the structure of an object to the creative mental capacities of a personal agent. In biology, the theory that biological organisms owe their origin to a preexistent intelligence.” [mijn vertaling] (Davis, Kenyon & Thaxton 1993: 150)
  2. “Intelligent Design means that various forms of life began abruptly through an intelligent agency, with their distinctive features already intact – fish with fins and scales, birds with feathers, beaks, and wings, etc.”[mijn vertaling] (Davis, Kenyon & Thaxton 1993: 100)
  3. Aanhangers van ID hebben geen probleem met deze analyse. Ze geven zelf expliciet toe dat ze een beroep doen op de alledaagse ervaring dat complexe systemen intelligentie veronderstellen. Bij William Dembski (1999: 48) lezen we: “Intelligent Design formaliseert en preciseert iets wat wij constant doen. Elk van ons is constant betrokken in een vorm van rationele activiteit die, zonder tendentieus te zijn, kan worden beschreven als “het veronderstellen van ontwerp”[inferring design]. Het veronderstellen van ontwerp is een veel voorkomende en aanvaarde menselijke activiteit. (…)Intelligent design legt de logica achter deze alledaagse activiteit bloot en past ze toe binnen de speciale wetenschappen. Er is hierbij geen sprake van magie, van vitalisme, en er wordt geen beroep gedaan op occulte krachten. Het veronderstellen van ontwerp is gebruikelijk, rationeel en te objectiveren [common, rational and objectifiable]. Intelligent design neemt de premoderne logica van tekenen [signs] ernstig en zet ze kracht bij [gives it teeth].” [mijn vertaling]
  4. “a code for growth requires an intelligent planner.” (Morris 1974: 125) “an intelligent coder”, “a programmer.” (Morris 1974b: 126)
  5. Het argument in deze vorm is oorspronkelijk van Fred Hoyle. Zie: Hoyle & Wickramasinghe 1981.
  6. In zijn welbekend boek The blind watchmaker gebruikt Richard Dawkins het voorbeeld van METHINKSITISLIKEAWEASEL, een zinnetje van 23 letters uit Shakespeares Hamlet. Als je deze zin in één keer wil hebben, en we gaan uit van de 26 letters in het alfabet, dan heb je bij elke poging een kans van 1/2623 om deze zin door louter toeval te produceren. Je moet dus 2623 keer proberen alvorens louter toeval deze zin kan voortbrengen. Laat je echter toe dat elke juiste letter bewaard blijft, dan wordt de kans plots heel veel groter. Je hebt dan 23 keer een kans van 1/26. Dit betekent dat je gemiddeld 598 pogingen nodig zult hebben om tot die zin te komen. (Dawkins 2006: 46-50; zie ook Sober 2008: 123)

Literatuur

  • Behe, Michael J.: Darwin’s black box. The biochemical challenge to evolution. Free Press, 2006 (1996), New York.
  • Darwin, Charles: On the origin of species by means of natural selection or the preservation of favoured races in the struggle for life. John Murray, 1859, London.
  • Davis, Percival, Kenyon, Dean H. & Charles B. Thaxton: Of Pandas and People. The central question of biological origins. Haughton Publishing Company, 1993, Dallas.
  • Dawkins, Richard: The blind watchmaker. Penguin Books, 2006 (1986), London.
  • Dembski, William A.: The design inference. Eliminating chance through small probabilities. Cambridge University Press, 1998, Cambridge.
  • Dembski, William A.: Intelligent Design. The bridge between science and theology. Intervarsity Press, 1999, Downers Grove.
  • Forrest, Barbara & Paul R. Gross: Creationism’s trojan horse. The wedge of Intelligent Design. Oxford University Press, 2007 (2004), New York.
  • Gish, Duane T.: Evolution. The fossils say no! Creation-Life Publishers, 1979, San Diego.
  • Hoyle, Fred & Chandra Wickramasinghe: Evolution from space. J.M. Dent and sons, 1981, London.
  • Johnson, Phillip E.: Darwin on trial. Intervarsity Press, 1991, Downers Grove.
  • Johnson, Phillip E.: Evolution as dogma: the establishment of naturalism. In: Pennock 2001: 59-76.
  • Morris, Henry M.(ed.): Scientific creationism (general edition). Creation-Life Publishers, 1974a, San Diego.
  • Morris, Henry M.: The troubled waters of evolution. Creation-Life Publishers, 1974b, San Diego.
  • Paley, William: Natural theology or evidence for the existence and attributes of the Deity, collected from the appearances of nature. Oxford University Press, [1802] 2006, Oxford.
  • Pennock, Robert T.: Tower of Babel. The evidence against the new creationism. MIT Press, 1999, Cambridge, Massachusetts.
  • Pennock, Robert T. (ed.): Intelligent Design and its critics. Philosophical, theological, and scientific perspectives. MIT Press, 2001, Cambridge/London.
  • Pennock, Robert T.: Naturalism, evidence, and creationism: the case of Phillip Johnson. In: Pennock 2001: 77-97.
  • Plantinga, Alvin: When faith and reason clash: evolution and the bible. In: Pennock 2001: 113-145.
  • Sarkar, Sahotra: Doubting Darwin? Creationist designs on evolution. Blackwell Publishing, 2007, Malden/Oxford/Carlton.
  • Sober, Eliott: Evidence and evolution. The logic behind the science. Cambridge University Press, 2008, Cambridge.
  • Wells, Jonathan: Icons of evolution. Science or myth? Why much of what we teach about evolution is wrong. Regnery Publishing, 2000, Washington.
  • Wilder-Smith , A.E.: The natural sciences know nothing of evolution. Master Books, 1981, San Diego.
  • Wysong, R.L.: The creation-evolution controversy (implications, methodology and survey of evidence). Toward a rational solution. Inquiry Press, 1976, Midland.